dinsdag 4 juni 2019

Santiago de Compostella


Nou, daar zijn we dan. Het was maar een klein koud kippestukkie van 43 km door de regen en dan sta je ineens op het grote plein voor de Kathedraal.


Ik denk dat iedereen de beelden wel kent. Iedereen wil en moet en zal hier op de foto. Met de rugzak op de rug of de fiets in de hand. Stralend en wel. En het leuke is, iedereen straalt hier ook wel.


Ik kan er nog niet een vinger achter krijgen, maar zo’n eindpunt met een lichtelijk Volendams karakter verbind wel. Ik ken hier behalve Lenie niemand. Iedereen doet zo’n reis vanuit zijn eigen motief. Spiritueel, sportief, religieus, ter verwerking van iets, op zoek naar onzinnige (?) antwoorden…. Zoveel mensen, zoveel motieven. En omdat je allemaal eindigt op hetzelfde plein, heb je toch iets moois wat je deelt. ( Maar Klaas, dan zou Schiphol toch ook zo’n verbindende plek kunnen zijn?.... tja, dat weet ik ook niet… ik zal er eens over na peinzen…”).


Later die dag stonden we in de lange rij om onze stempelkaart in te ruilen voor een “Compostella”, niet helemaal hetzelfde als een “Katholiek Fietsdiploma”, maar toch. Iedereen die tenminste 100 kilometer gelopen heeft, of 200km gefietst kan hier zijn Compostella krijgen. In mooie handgeschreven letters. Tuurlijk raak je aan de klets met alle mensen om je heen. Ik vroeg – redelijk individueel – aan ze “maar zijn we nu ook een beter mens geworden… en maken we vanaf nu de wereld dan nog mooier dan ze al is…” Iedereen beantwoordde de vraag met een volmondig “ja”.

Zelfs ik werd hier even stil van…


Maar goed. Het wordt K weer hier de komende dagen. 16 graden, windkracht 6 en donderdag iets van 60 mm regen. Dan ga ik niet voor mijn plezier alle fraaie herinneringen van de afgelopen weken fietsend weg spoelen. We kunnen donderdagochtend om 7:00 uur nog met een vliegtuig mee naar Amsterdam. Gaan we doen dus. Morgen hier de stad nog in. Leuk een dagje slenteren en dan naar hûs. Ik dank jullie voor alle leuke en lieve reacties. Het was me een waar genoegen.

maandag 3 juni 2019

Villa de Cruses

De stad uit was lekker lastig vanmorgen. Het maandag verkeer komt krioelend op gang. De jas kan aan, zonnebrandcrème is voor het eerst niet nodig. Het zal een graad of dertien zijn als we over het trottoir tegen het éénrichtingsverkeer in de weg vinden naar het begin van de route. We zijn blij als we de stad uit zijn. Minder blij als dit zo ongeveer loodrecht omhoog is. “Turbo” red ons….
De eerste ‘pak hem beet’ twintig kilometers zijn niet de mooiste van de tocht. Je rijd het ene dorpje van en met niets uit en het volgende al weer in. Het blijft omhooggaan, dat wel. We klimmen constant naar een kleine 1000 meter hoog. Sommige stukken zijn vals plat. Soms -vaak in een dorp- zit er opeens een stukje van 10, 11% tussen. Heerlijk, die Nederlandse temperatuur van een graad of zeventien.

Behalve het feit dat we geregeld twee Nederlandse heren op de fiets tegenkomen, gebeurt er niet bar veel. Nou ja, dat is eigenlijk ook niet waar. Ik denk dat het in de buurt van Sobreira is: waarschijnlijk is er ooit bij iemand ingebroken. Of er is een poging tot inbraak geweest. In elk geval heeft elk huis in die (lange) straat van anderhalve kilometer een hond. De een nog groter dan de ander, de ander nog grommender dan de een. De grote overeenkomst is; ze rennen met je mee, grommen en blaffen als uh… valse honden (?) en laten allen hun gebit zien. Maar ja. Als er iemand met deze analoge vorm van Whatsapp buurtpreventie begint (de honden geven iets afwijkends meteen aan elkaar door hè), dan moeten de buren ook wel. Anders staat het dievengilde bij hun in de horrèros.

Cea op 25 kilometer is het eerste dorp dat ik mooi vind. Wel pover en half vervallen, maar het dorp heeft wat natuurlijks. De huizen zijn opgebouwd uit de stenen van dezelfde aarde. Daardoor vormt het dorpje een geheel met zijn fraaie omgeving.


Zeven kilometer later komen we aan bij het stokoude klooster van Oseira. Een Trappistenklooster gebouwd tussen 1200 en 1236. Het klooster is joekel groot. Maar helaas al een half uur dicht. Ik wil aanbellen. Lenie niet; “nee joh, die zijn allemaal aan het bidden”. “Nou, dan doen ze de bel er toch af…” Op dat moment rijdt de bakker het terrein op. “Geef me de stempelkaarten, ik ga er heen”. Een stempel in Oseira missen moet volgens mij even erg zijn als hét stempel van Sloten missen (Piet Kleine, 1997). Op mijn vertaal app toets ik al in “we willen graag een stempel van het Klooster. Kunt u ons helpen, aub?”. De dame wil haar klanten niet verliezen, dus het wordt een duidelijk afwerend “No”. Ik loop terug naar Lenie en zie een Spanjaard met oude sleutels in zijn handen. Ik laat hem het fragment horen. Hij kijkt me aan, denk even na, en gebaart “volg me”.



We lopen een stukje om het klooster naar een groot oud gebouw dat los staat van de rest. Hij opent de deur met een grote sleutel. Ik ben er nog nooit geweest, maar ruik direct waar we zijn; “ah, dus dit is een refugio”. Ik zie een grote kale ruimte zonder ramen. Een aantal schotten en daarachter minstens veertig, vijftig alweer opgemaakte stapelbedden. Voorin staat een kast en iets verderop een tafel. De kast gaat open en het meest belangrijke attribuut komt tevoorschijn. Een stempel! Het moment dat de stempels gezet worden galmt door de lege ruimte, een galm die zich direct mijn herinnering in boort.

Vanaf hier wordt de klim “mooi en menes”. Het landschap wordt leger en doet mij veel meer denken aan Bretagne dan aan Spanje. Overal brem, de wereld is groen en in de verte klinken de bellen van de koe. Ik ben blij als ik de 4G zendmast zie. “We zijn bijna boven, Lenie”. Dat zal zo zijn, maar onze klim slingert zich met een grote boog om de zendmast heen naar een nog net iets hoger gelegen top verderop.


In Rodeiro – na 54 km – zijn we zo ongeveer uitgewoond. We besluiten om een “menu del dia” te nuttigen in het plaatselijke restaurant. Het is druk. Ouden van dagen, dames van middelbare leeftijd, setjes en solo, alles zit hier door elkaar en geniet van een eerlijk drie gangen menu. Het heeft wel wat. Het doet me denken aan de snelle maaltijden in het Ziekenhuis waar ik begon. Goedkoop een warme maaltijd; het maakt niet uit bij wie je aan tafel schuift en het scheelt je een boel gedoe. We krijgen een extra fles water mee en nog een extra kop koffie. Van fooi wil ze niets weten. “Tu eres mi angel hoy”, antwooed mijn iPhone. Ik krijg een brede glimlach terug.

Na een drie kwartier fietsen we – misschien wel iets te vol – verder. De wereld is hier mooi. Af en toe een vergezicht waarbij je denkt “wow, dat ik hier mag fietsen, wat een geschenk”. Deels heb je dat geschenk zelf georganiseerd en vooral ook bij elkaar getrapt. Toch, het voelt verdraaide bevoorrecht.


Na 90 kilometer bereiken we Villa de Cruses. We slapen boven een restaurant. Die is maandags dicht. De fietsen staan in de hal. Wij zitten in het restaurant bij TL licht, met zojuist gekocht Supermarkt bier, Supermark Kaas en Supermarkt olijven. Het kerkje is lief in dit plaatsje, zonder meer, maar het is geen “omfietsdorp”.

zondag 2 juni 2019

Ourense


Potverdrie, nog maar net half negen en helemaal moe. Voor het eerst deze vakantie. Geen puf meer. Ver hebben we niet eens gefietst. Enkel 60 kilometer; 860 meter omhoog en 1150 meter naar beneden. Ourense, de stad waar we slapen, ligt op 130 meter. Onze fietsen staan op 110 meter. Op -3 in de parkeergarage.

De reis was mooi. De eerste klim pittig maar met verse benen goed te doen (“kijk Leen, daar, uit dat dal zijn we vertrokken”….”Jeutje, dan hebben we… uh dan zijn we toch wel omhoog gereden”). We stijgen in de eerste klim 480 meter. Ik hoop op een nieuw dak van de wereld. Die is er wel, maar de weg brengt ons heel snel naar benee.


In A Albegueria – na 15 km – onze eerste stop met koffie. De kroegbaas, Luis Sandes, vraagt al sinds 1994 aan elke eerste pelgrim van de dag om zijn naam op een schelp te schrijven. Hij hangt de schelp vervolgens liefdevol aan de muur of aan het plafond. Als we wegfietsen zegt Lenie dat Luis haar een schelp gegeven heeft. “2 juni 2019. Lenie en Klaas, Sneek Holland...Pluk de dag!”


De weg gaat over matig asfalt, over stoffige zandweggetjes (niet alleen een mooi scrabble woord, maar ook het langste woord zonder klinkers!) langs akkerbouw en door oude dorpen, met oude meneren op pantoffels en jonge poezen in de jasmijn. Her en der de hórreos, graanschuurtjes op hoge poten.


Galicië is fraai. We passeren de 1000 km (niet belangrijk, wel leuk) en trakteren onszelf op een ijsje in Bobadele Pinta. De kroeg heet daar “asociacion Peregrinos”. Wie er allemaal achter deze asocoacion zit weet ik niet, maar de voorzitter zet ons op de foto.


Een aantal kilometer later weer een klein stukje off-road. Voor het eerst ben ik blij met mijn helm. De takken hangen laag dit jaar. Er staat zo’n zelfde kruis als gister in het landschap, een wandelaar loopt er naar toe. Ik maak van afstand een foto van het tafereel. Bij het monument wisselen we wat woorden uit. Ze schrijft haar E-mail adres op zodat ik haar de foto kan sturen (gedaan!). Ze is niet meer de jongste, ik schat half in de zeventig en heb respect voor mensen zoals zij (en ook voor Akke, voor Catrien en voor Lenie) die het hele stuk met rugzak dag na dag (refugio na refugio) lopen.

We komen langs Xunqueira de Ambia. Weken geleden verheugde ik me al op dir moment. Xunqueira…. Je zult het maar op je scrabbleplankje hebben liggen (daar was tie weer, sorry, maar ook in Spanje gaan mijn Wordfeutpartijtjes met moeder en zus gewoon door).
In mijn beleving zag ik de flamingo al voor de poort van de Kathedraal worden gedanst. Bruine ogen, rode jurk. Het wordt “net niet”.
Het durp heeft enkel een klein kapelletje. Er liggen bloemblaadjes om de grond. Niet vers, maar ook niet van heel lang geleden. Ik stap af en kijk wat hier aan de hand is. De deur van de kapel staat open. Een vrouw gebaart… “kom, kom! Als je een foto wilt maken, moet je het nu doen”.


Ik stamel wat over marriage… maar dat snapt ze niet. Een foto moet nu, zo komen de mensen! Ik maak een foto van het interieur van het kleine kapelletje. Met (en dat maakt de foto meer leuk dan mislukt) de in de haast wegvluchtende priester.
Waarschijnlijk is er een communie. Zodra ik de kerk uit ben, stroomt hij vol met mooi zondags opgedofte mensen. De geur van slechte parfum en lipstick. Ik krijg zowaar even medelijden met de knaap in het mooie strakke middelpuntpak. Dit zijn wel veel Tantes…

Lenie en ik fietsen door. Het weer slaat om. De hele dag is het al bewolkt, maar het wordt benauwd en benauwder. We naderen Ourense. Een kilometer of acht industrieterrein en daarna de grote stad. De stad oogt niet mooi. We vinden het hotel en lopen nog even de stad in. Het Plaza Mayor is bijzonder omdat het scheef loopt. De Kathedraal (stempel) uit de 12e eeuw is indrukwekkend en imposant.

We slenteren nog even naar de rivier, door een winkelstraat en een WMO parkje. Mooi wordt de stad nergens. Maar om vroeg te slapen is het geen slechte plek.