dinsdag 4 juni 2019

Santiago de Compostella


Nou, daar zijn we dan. Het was maar een klein koud kippestukkie van 43 km door de regen en dan sta je ineens op het grote plein voor de Kathedraal.


Ik denk dat iedereen de beelden wel kent. Iedereen wil en moet en zal hier op de foto. Met de rugzak op de rug of de fiets in de hand. Stralend en wel. En het leuke is, iedereen straalt hier ook wel.


Ik kan er nog niet een vinger achter krijgen, maar zo’n eindpunt met een lichtelijk Volendams karakter verbind wel. Ik ken hier behalve Lenie niemand. Iedereen doet zo’n reis vanuit zijn eigen motief. Spiritueel, sportief, religieus, ter verwerking van iets, op zoek naar onzinnige (?) antwoorden…. Zoveel mensen, zoveel motieven. En omdat je allemaal eindigt op hetzelfde plein, heb je toch iets moois wat je deelt. ( Maar Klaas, dan zou Schiphol toch ook zo’n verbindende plek kunnen zijn?.... tja, dat weet ik ook niet… ik zal er eens over na peinzen…”).


Later die dag stonden we in de lange rij om onze stempelkaart in te ruilen voor een “Compostella”, niet helemaal hetzelfde als een “Katholiek Fietsdiploma”, maar toch. Iedereen die tenminste 100 kilometer gelopen heeft, of 200km gefietst kan hier zijn Compostella krijgen. In mooie handgeschreven letters. Tuurlijk raak je aan de klets met alle mensen om je heen. Ik vroeg – redelijk individueel – aan ze “maar zijn we nu ook een beter mens geworden… en maken we vanaf nu de wereld dan nog mooier dan ze al is…” Iedereen beantwoordde de vraag met een volmondig “ja”.

Zelfs ik werd hier even stil van…


Maar goed. Het wordt K weer hier de komende dagen. 16 graden, windkracht 6 en donderdag iets van 60 mm regen. Dan ga ik niet voor mijn plezier alle fraaie herinneringen van de afgelopen weken fietsend weg spoelen. We kunnen donderdagochtend om 7:00 uur nog met een vliegtuig mee naar Amsterdam. Gaan we doen dus. Morgen hier de stad nog in. Leuk een dagje slenteren en dan naar hûs. Ik dank jullie voor alle leuke en lieve reacties. Het was me een waar genoegen.

maandag 3 juni 2019

Villa de Cruses

De stad uit was lekker lastig vanmorgen. Het maandag verkeer komt krioelend op gang. De jas kan aan, zonnebrandcrème is voor het eerst niet nodig. Het zal een graad of dertien zijn als we over het trottoir tegen het éénrichtingsverkeer in de weg vinden naar het begin van de route. We zijn blij als we de stad uit zijn. Minder blij als dit zo ongeveer loodrecht omhoog is. “Turbo” red ons….
De eerste ‘pak hem beet’ twintig kilometers zijn niet de mooiste van de tocht. Je rijd het ene dorpje van en met niets uit en het volgende al weer in. Het blijft omhooggaan, dat wel. We klimmen constant naar een kleine 1000 meter hoog. Sommige stukken zijn vals plat. Soms -vaak in een dorp- zit er opeens een stukje van 10, 11% tussen. Heerlijk, die Nederlandse temperatuur van een graad of zeventien.

Behalve het feit dat we geregeld twee Nederlandse heren op de fiets tegenkomen, gebeurt er niet bar veel. Nou ja, dat is eigenlijk ook niet waar. Ik denk dat het in de buurt van Sobreira is: waarschijnlijk is er ooit bij iemand ingebroken. Of er is een poging tot inbraak geweest. In elk geval heeft elk huis in die (lange) straat van anderhalve kilometer een hond. De een nog groter dan de ander, de ander nog grommender dan de een. De grote overeenkomst is; ze rennen met je mee, grommen en blaffen als uh… valse honden (?) en laten allen hun gebit zien. Maar ja. Als er iemand met deze analoge vorm van Whatsapp buurtpreventie begint (de honden geven iets afwijkends meteen aan elkaar door hè), dan moeten de buren ook wel. Anders staat het dievengilde bij hun in de horrèros.

Cea op 25 kilometer is het eerste dorp dat ik mooi vind. Wel pover en half vervallen, maar het dorp heeft wat natuurlijks. De huizen zijn opgebouwd uit de stenen van dezelfde aarde. Daardoor vormt het dorpje een geheel met zijn fraaie omgeving.


Zeven kilometer later komen we aan bij het stokoude klooster van Oseira. Een Trappistenklooster gebouwd tussen 1200 en 1236. Het klooster is joekel groot. Maar helaas al een half uur dicht. Ik wil aanbellen. Lenie niet; “nee joh, die zijn allemaal aan het bidden”. “Nou, dan doen ze de bel er toch af…” Op dat moment rijdt de bakker het terrein op. “Geef me de stempelkaarten, ik ga er heen”. Een stempel in Oseira missen moet volgens mij even erg zijn als hét stempel van Sloten missen (Piet Kleine, 1997). Op mijn vertaal app toets ik al in “we willen graag een stempel van het Klooster. Kunt u ons helpen, aub?”. De dame wil haar klanten niet verliezen, dus het wordt een duidelijk afwerend “No”. Ik loop terug naar Lenie en zie een Spanjaard met oude sleutels in zijn handen. Ik laat hem het fragment horen. Hij kijkt me aan, denk even na, en gebaart “volg me”.



We lopen een stukje om het klooster naar een groot oud gebouw dat los staat van de rest. Hij opent de deur met een grote sleutel. Ik ben er nog nooit geweest, maar ruik direct waar we zijn; “ah, dus dit is een refugio”. Ik zie een grote kale ruimte zonder ramen. Een aantal schotten en daarachter minstens veertig, vijftig alweer opgemaakte stapelbedden. Voorin staat een kast en iets verderop een tafel. De kast gaat open en het meest belangrijke attribuut komt tevoorschijn. Een stempel! Het moment dat de stempels gezet worden galmt door de lege ruimte, een galm die zich direct mijn herinnering in boort.

Vanaf hier wordt de klim “mooi en menes”. Het landschap wordt leger en doet mij veel meer denken aan Bretagne dan aan Spanje. Overal brem, de wereld is groen en in de verte klinken de bellen van de koe. Ik ben blij als ik de 4G zendmast zie. “We zijn bijna boven, Lenie”. Dat zal zo zijn, maar onze klim slingert zich met een grote boog om de zendmast heen naar een nog net iets hoger gelegen top verderop.


In Rodeiro – na 54 km – zijn we zo ongeveer uitgewoond. We besluiten om een “menu del dia” te nuttigen in het plaatselijke restaurant. Het is druk. Ouden van dagen, dames van middelbare leeftijd, setjes en solo, alles zit hier door elkaar en geniet van een eerlijk drie gangen menu. Het heeft wel wat. Het doet me denken aan de snelle maaltijden in het Ziekenhuis waar ik begon. Goedkoop een warme maaltijd; het maakt niet uit bij wie je aan tafel schuift en het scheelt je een boel gedoe. We krijgen een extra fles water mee en nog een extra kop koffie. Van fooi wil ze niets weten. “Tu eres mi angel hoy”, antwooed mijn iPhone. Ik krijg een brede glimlach terug.

Na een drie kwartier fietsen we – misschien wel iets te vol – verder. De wereld is hier mooi. Af en toe een vergezicht waarbij je denkt “wow, dat ik hier mag fietsen, wat een geschenk”. Deels heb je dat geschenk zelf georganiseerd en vooral ook bij elkaar getrapt. Toch, het voelt verdraaide bevoorrecht.


Na 90 kilometer bereiken we Villa de Cruses. We slapen boven een restaurant. Die is maandags dicht. De fietsen staan in de hal. Wij zitten in het restaurant bij TL licht, met zojuist gekocht Supermarkt bier, Supermark Kaas en Supermarkt olijven. Het kerkje is lief in dit plaatsje, zonder meer, maar het is geen “omfietsdorp”.

zondag 2 juni 2019

Ourense


Potverdrie, nog maar net half negen en helemaal moe. Voor het eerst deze vakantie. Geen puf meer. Ver hebben we niet eens gefietst. Enkel 60 kilometer; 860 meter omhoog en 1150 meter naar beneden. Ourense, de stad waar we slapen, ligt op 130 meter. Onze fietsen staan op 110 meter. Op -3 in de parkeergarage.

De reis was mooi. De eerste klim pittig maar met verse benen goed te doen (“kijk Leen, daar, uit dat dal zijn we vertrokken”….”Jeutje, dan hebben we… uh dan zijn we toch wel omhoog gereden”). We stijgen in de eerste klim 480 meter. Ik hoop op een nieuw dak van de wereld. Die is er wel, maar de weg brengt ons heel snel naar benee.


In A Albegueria – na 15 km – onze eerste stop met koffie. De kroegbaas, Luis Sandes, vraagt al sinds 1994 aan elke eerste pelgrim van de dag om zijn naam op een schelp te schrijven. Hij hangt de schelp vervolgens liefdevol aan de muur of aan het plafond. Als we wegfietsen zegt Lenie dat Luis haar een schelp gegeven heeft. “2 juni 2019. Lenie en Klaas, Sneek Holland...Pluk de dag!”


De weg gaat over matig asfalt, over stoffige zandweggetjes (niet alleen een mooi scrabble woord, maar ook het langste woord zonder klinkers!) langs akkerbouw en door oude dorpen, met oude meneren op pantoffels en jonge poezen in de jasmijn. Her en der de hórreos, graanschuurtjes op hoge poten.


Galicië is fraai. We passeren de 1000 km (niet belangrijk, wel leuk) en trakteren onszelf op een ijsje in Bobadele Pinta. De kroeg heet daar “asociacion Peregrinos”. Wie er allemaal achter deze asocoacion zit weet ik niet, maar de voorzitter zet ons op de foto.


Een aantal kilometer later weer een klein stukje off-road. Voor het eerst ben ik blij met mijn helm. De takken hangen laag dit jaar. Er staat zo’n zelfde kruis als gister in het landschap, een wandelaar loopt er naar toe. Ik maak van afstand een foto van het tafereel. Bij het monument wisselen we wat woorden uit. Ze schrijft haar E-mail adres op zodat ik haar de foto kan sturen (gedaan!). Ze is niet meer de jongste, ik schat half in de zeventig en heb respect voor mensen zoals zij (en ook voor Akke, voor Catrien en voor Lenie) die het hele stuk met rugzak dag na dag (refugio na refugio) lopen.

We komen langs Xunqueira de Ambia. Weken geleden verheugde ik me al op dir moment. Xunqueira…. Je zult het maar op je scrabbleplankje hebben liggen (daar was tie weer, sorry, maar ook in Spanje gaan mijn Wordfeutpartijtjes met moeder en zus gewoon door).
In mijn beleving zag ik de flamingo al voor de poort van de Kathedraal worden gedanst. Bruine ogen, rode jurk. Het wordt “net niet”.
Het durp heeft enkel een klein kapelletje. Er liggen bloemblaadjes om de grond. Niet vers, maar ook niet van heel lang geleden. Ik stap af en kijk wat hier aan de hand is. De deur van de kapel staat open. Een vrouw gebaart… “kom, kom! Als je een foto wilt maken, moet je het nu doen”.


Ik stamel wat over marriage… maar dat snapt ze niet. Een foto moet nu, zo komen de mensen! Ik maak een foto van het interieur van het kleine kapelletje. Met (en dat maakt de foto meer leuk dan mislukt) de in de haast wegvluchtende priester.
Waarschijnlijk is er een communie. Zodra ik de kerk uit ben, stroomt hij vol met mooi zondags opgedofte mensen. De geur van slechte parfum en lipstick. Ik krijg zowaar even medelijden met de knaap in het mooie strakke middelpuntpak. Dit zijn wel veel Tantes…

Lenie en ik fietsen door. Het weer slaat om. De hele dag is het al bewolkt, maar het wordt benauwd en benauwder. We naderen Ourense. Een kilometer of acht industrieterrein en daarna de grote stad. De stad oogt niet mooi. We vinden het hotel en lopen nog even de stad in. Het Plaza Mayor is bijzonder omdat het scheef loopt. De Kathedraal (stempel) uit de 12e eeuw is indrukwekkend en imposant.

We slenteren nog even naar de rivier, door een winkelstraat en een WMO parkje. Mooi wordt de stad nergens. Maar om vroeg te slapen is het geen slechte plek.

zaterdag 1 juni 2019

Laza


Gisteravond in Bar Javi nog even gevraagd of een ontbijt mogelijk was. Ja, dat was geen probleem. Acht uur, gaat dat lukken? Er was even overleg tussen drie dames. Een keek een beetje moeilijk. Maar toen brak er een soort van vage glimlach door. Vanaf zeven uur, zei ze, en ze liet ons zeven vingers zien. Ik gebaarde dat we om zeven uur nog sliepen, maar dat acht uur prima was. Ze stak twee duimen in de lucht. Begrepen dus.

De nacht was goed. Om 23:45 uur was het stil buiten en ondanks de warmte die in de hotelkamer bleef hangen redelijk geslapen. Om half acht de wekker. Om vijf over acht staan we voor de dichte deur van Bar Restaurante Javi. Er is niemand en er is die ochtend ook nog niemand geweest. Ze kan zich verslapen hebben, maar “kijk eens wat ik durf” schiet ook door mijn hoofd. Misschien hebben ze gewoon een hekel aan buitenlanders die koffie bij de buren drinken. Als dat zo is, hebben we ze in elk geval een leuke herinnering bezorgd.

Lenie heeft nog een half stokbrood van gisteren. En nog crackers; als noodrantsoen. De koffie maken we zelf met poeder en de dompelaar. Heerlijk! Het kan niet beter.
Om kwart voor negen springen we op de fiets. Javi zit nog op slot, is niet erg, ik hoef niet uitgezwaaid te worden.

Na twee kilometer dalen is het acht kilometer klimmen. Een beste klim, maar mooi aan het begin van de dag en zo goed als de enige vandaag. Ik besluit er een vakantiedag van te maken. Gister toen ik de fiets uitzette bleek dat er nog 31% stroom in de accu over was. En daar had ik me dus bezorgd over gemaakt.... Hupla. Ik schakel van Eco direct naar Tour en als het moet, van Tour naar Sport. Ik denk weer even aan mijn grote held Cancelara. Een tourrenner die beschuldigd werd van E-doping. Het is nooit bewezen, maar mocht het zo zijn, dan is hij de enige renner die het begrijpt. Bergop is zoveel mooier met een heel stil motortje...

Onderweg merk ik wat een opportunistisch mensch ik in wezen ben. We klimmen een 400 meter de lucht in en zien beneden ons hoe auto’s zich over de snelweg met mooie strakke viaducten en tunnels laten glijden. “Er kan voor ons fietsers niet eens een strak fietspad af, of ja, nog beter, een fietslift, lijkt me heeeerrrrlijk”. De auto’s rijden onder ons door. Door een tunnel van een meter of vierhonderd. Wij mogen slingerend vijf kilometer afleggen om dezelfde afstand te overbruggen. “Het is niet eerlijk”, zeur ik in mijn hoofd. Na twee kilometer rijden we Galicië binnen. We worden verwelkomd door een mooie oude grenspaal, door een machtig ( en ander) uitzicht en door een hele heuse afdaling!


Na twee kilometer dalen zie ik de auto’s de berg uitkomen. Mijn hersens formuleren de zinnen vanzelf zonder enig geschiedkundig besef “zo losers, jullie daar in die stinkende auto’s… Wat ben ik blij dat ik daar niet in zit. Op de fiets ervaar je zoveel moois meer!” Ik lach, het lijkt wel voetbal.

Na een paar kilometer bij A Villavela nodigt een benzinestation (met klein terras) ons uit met de tekst “Desayuno completo. Pan, café, zumo de naranja por €3,50.”
De medewerker is niet de vriendelijkheid zelve, maar handelt nauwgezet onze bestelling af. De sinaasappels worden geperst, het brood gaat in het rooster en de koffie wordt vers gezet.

Bij vertrek nog even naar het toilet. Brandschoon. De medewerker staat inmiddels het gras te maaien. Ik loop naar hem toe en laat mijn vertaalmachine zeggen “dank je wel, alles was heerlijk en heel mooi schoon hier”. Hij lacht en bedankt me vriendelijk.

Bij kilometer 25 een korte koffieronde in A Gudiña. We krijgen bij de tweede bar een stempel (die zat vanmorgen ook achter slot en grendel) en fietsen verder.
Het dorpje uit moeten we een klein stuk klimmen, daarna toon Galicië 40 kilometer lang haar betoverende schoonheid. We rijden over de kam van de berg. Dan is het uitzicht links adembenemend en dan weer rechts. Kilometers ver kijken we de wereld over. Soms duizelt het even met zoveel diepte aan beide kanten. Kleine dorpjes in de verre verte, de silhouetten van de bergen, de driekleuren brem, de grotendeels nog bloeiende heide. De veldleeuwerik met haar gezang…
Zo dartelen we de bergen over. Stukjes klimmen in “sport” (Lenie is Calvinistischer, die blijft strak en sterk in “standje tour”), stukjes dalen met de handen in de remmen.


Een paar honderd meter verder fietst nog een fietser. Ze heeft het zwaar, ze fietst een stukkie en dan loopt ze weer. Lenie en ik hebben het er niet eens over, maar we zitten met hetzelfde dilemma. Hoe moeten we deze dame in hemelsnaam passeren op onze E-bikes. Gister vond ik dat we bikkels waren, maar de echte helden, de echte bikkels, hebben geen accu (slimmeriken wel?...). We nemen een korte pauze, een muslireep, drinken water, kijken naar de de vlinders en worden geholpen door een groep geiten die inclusief herder de berg af komt. “Laten we hun eerst maar even passeren”, zegt Lenie. De herder loopt ons voorbij, de hele groep geiten houdt stil op een meter of tien. Het is een koddig gezicht. We overleggen (of zo iets) met de herder. Die gebaart “loop maar door”. We doen het; de geiten hergroeperen zich met hun baas.


De hoop dat we de fietser niet hoeven in te halen omdat een afdaling ons allen redt, duurt twee bochten. Daar staat ze. Loopt naast haar fiets en heeft het moeilijk. Ik vraag of ze hulp kan gebruiken. “Nee hoor, alles gaat goed, ik geniet van het uitzicht”.
Ze is Italiaans (Rome), fiets met haar man maar die is doorgereden (die is zo sterk, hè). We kletsen nog even en wensen haar “Animo” (“goede moed”... van Michel en Jenny geleerd).

De wereld blijft ontroeren. Midden in het nergens staat opeens een groot houten kruis. Geheel met zuiver mos begroeid. Onderaan een in steen uitgehouwen Jacobsschelp. Waarom dit kruis hier in het landschap staat en past? Geen idee.


We doen vanaf hier weer een aflevering van “ de gevaarlijkste wegen van Europa”. Komen door drie verlaten dorpjes (doe een bod en je bent burgemeester) en stuiten opeens op een kleurrijk “Pelgrimsondersteuningscentrum” in het gehucht Eiras. We krijgen vers water er wat te eten. Of we niet meer willen. “Nee, dank je, ik hoef echt niet meer”, “maar ik heb genoeg, eigenlijk te veel”, antwoord Nathalia. “Bewaar een portie. Met een uur komt er een Italiaanse dame voorbij. Die kan het wel gebruiken en geef haar onze liefde en kracht mee”.
Ik heb bij elke afdaling aan deze held gedacht; “ah, hier kan ze even lekker fietsen”.



Nathalia zwaait ons samen met Anita uit. Ze komt hier uit de streek en wil hier in het gehucht met de zeven huizen een spiritueel centrum starten. Anita, bijna 90, heeft ze daarbij als dorpsoudste erkend. Wel... ook als je -zoals ik- niet heel spiritueel van aard bent. Kom je in de buurt; bezoek Nathalia dan. Ze is super aardig en kookt en bakt heerlijk.


Zes kilometer later zoeven we Laza binnen. Het dorp is niet oud of fraai maar ruim van opzet en functioneel. We kiezen het dagmenu aan de hand van foto’s. Voor het eerst aan tafel met meerdere pelgrims. Santiago komt dichterbij....

vrijdag 31 mei 2019

Lublian


Van café Jara naar café Estrella de Lubian is het zo’n 25 meter. Meer bars of restaurants zijn er niet in dit half verlaten dorp. We hebben zo juist -op mijn verzoek- de 25 meter afgelegd. Het zat niet verkeerd bij café Jara en we hebben er ook een kamer. Het “menu del dia” was zoals je kon verwachten. Eenvoudig en eerlijk. We zitten buiten op het terras. Klinkt heerlijk. Alleen waar ik kort geleden schreef dat Spaans op het terras klinkt als mussen, hier klinkt het als blaffende honden. Aan de tafel direct naast ons vier jongeheren. Sigaret en bier. Het zal een vrimibo zijn geweest. Na elk biertje verdubbelt het aantal decibels en geloof me, op tafel staan er meer dan vier. Het menu del dia lukt me nog, maar een pension zoeken voor overmorgen, dat is teveel gevraagd naast deze mix van testosteron en alcohol .
Ik weet het, het ligt aan mij. Vind ik niet erg. Het was vandaag gewoon heet en het was dan wel geen steile wand fietsen, maar als korte bergetappe of als klimtijdrit past de tocht zo in de Vuelta.

We hadden gister al besloten dat we een dag extra fietsen. Eigenlijk gaan we erg snel. Als we in dit ritme doorfietsen zijn we maandag in Santiago, terwijl we zaterdag pas terug vliegen. We veranderen twee dagafstanden in 3 dagen fietsen. Geen 85 km per dag, maar zo’n 65. Nog verstandig ook met deze hitte.

Vanmorgen werden we in Figuerela de Arriba vriendelijk uitgezwaaid door de dochter van de eigenaar. Zeven jaar geleden is ze teruggekomen uit Salamanca om haar vader hier te helpen. Of ze spijt had… nee hoor. Of ze de stad ook mistte… nee hoor. En het feit dat je hier van iedereen alles weet en dat iedereen alles van jou weet. Benauwd dat niet? … “Yes, we know a lot from everybody” zei ze met een glimlach. Ik weet het niet zeker, maar volgens mij was dit ontwijkgedrag voor gevorderden.


De eerste tien kilometers gaan geweldig. We worden door een enorm grote erehaag van bloeiende brem uitgeleide gedaan. Ze zwaaien ons – net als de mensen hier - naar beneden. Van 900 meter dalen we naar 640 meter. Oef, dit is goed voor de Hollandse bergbenen. Toch is het gevoel dubbel. Ik ken de route en weet dat we vandaag tot 1340 meter zullen stijgen. Elke meter naar beneden moet ook weer omhoog. Na een stukje vals plat – we zijn net De Portugese grens gepasseerd met selfie voor thuis – begint het gedonder. Twee kilometer klimmen met korte stukjes van 7 á 8 procent


Ik snap niets van de firma Bosch. Beneden – aan het eind van onze glorievolle afdaling – kan ik volgens de fietscomputer 324 km fietsen met de nog haast volle accu. Ik fiets in Eco, in Tour, en wellicht 200 meter in Sport de eerste beklimming op. Aan het eind restten mij nog 54 km.
Bosch rekent raar; de fietscomputer kijkt naar de laatste kilometer en berekent op basis daarvan de resterende afstand. Daar koop ik dus helemaal niets voor. Ik ben niet van plan om 54 km lang enkel 4% te stijgen en vraag me zelfs af of er zo’n lange helling bestaat (de Mont Ventoux is 21km en stijgt gemiddeld 7,5%).

Ik had liever gezien dat Bosch mij gewoon laat zien hoe vol – of hoe leeg - de accu nog is. Ik weet wat ik nog fietsen moet, dus dan kan ik zelf een inschatting maken of ik het red of niet. Deze rekenmethode houdt me te voorzichtig.

Het stukje Portugal bedraagt een kleine 10 kilometer. De brem is hetzelfde, de vogels fluiten niet anders dan anders en de grens met Spanje loopt dwars door het dorp Rio de Onor. Mooi lommerrijk aan de rivier gelegen. Ik vraag me af of hier eigenlijk wel een grens bestaat. We zetten een bakje Nescafé en kijken naar de vrouwen die traag het land met zeis en sikkel bewerken en horen het ruisen van de waterval.


We mogen meteen weer negen kilometers op de pedalen en overbruggen een 400 hoogtemeters. Het is warm. Een paar dagen geleden schreef Jacqueline “jullie zijn kanjers!” Ik reageerde met een valt mee hoor. Vandaag denk ik, terwijl we samen deze berg aanvallen..”Jacqueline, je had een vooruitziende blik”.

In Puebla de Sanabria nemen we een langere pauze. Het bergdorp is gezellig druk. De markt is net over en tevreden kopers wachtend al keuvelend op de bus die hun naar het dorp terugbrengt. Het ritme is loom en we stappen op “omdat het moet”.


Tien kilometer vals plat brengt ons redelijk vriendelijk omhoog naar de laatste klim. Daarna de grootste accubijter. 1340m hoog. Dat is hoger dan de hoogste col die ik in de Pyreneeën over mocht. Toen was ik een beetje trots. Nu weten we niet eens hoe deze col of het gebergte heet.


Het gaat rap naar Lublian. De weg is te slecht voor risico’s. Onze remmen doen het prima. We wandelen nog een stuk door het fraaie half verlaten dorp midden in de bergen.

De rust 25 meter verderop is nog niet weer gekeerd. Ik denk dat ons raam dichtblijft vannacht.