woensdag 27 mei 2015

Skrok & Skrins

Het weerbericht lijkt maar niet te kloppen. Gisteravond zou het net te hard waaien voor een rondje met de Quest. Ik had er zowaar een beetje de smoor over in. Om kwart voor negen ben ik maar een rondje gaan wandelen “als het toch te hard waait…
Buiten bleek het vrijwel windstil weer te zijn. Niks niet harde wind, niks niet uitschieters tot windkracht 7. Een rondje Sneekermeer had prima gekund. Ik besluit enige troost (met succes overigens) te zoeken in het kleinste ijsje van de McDonalds en wandel de stad rond. Nog voor ik thuis ben heb ik op “Wheater Pro” al naar het weer voor vandaag gekeken. Windkracht 4 tot 5, grijs, kans op een bui en pas aan het eind van de middag kans op wat zon. “Als ze het nu zo mis hebben, zal het morgenvroeg met de wind ook wel meevallen.” En ik besluit dat het maar een fraaie tocht moet worden vandaag.

Het gordijn trek ik met enige spanning open. Een vrijwel strak blauwe lucht en de bomen in de straat bewegen nauwelijks. Direct in de fietskleren en – bij toch wel uitzondering – ik bereik fluitend de keukentafel. Omdat de bermen zo fraai zijn en omdat de vogels zo in de weer zijn kies ik voor een mooi oud weidegebied waar Natuurmonumenten ruim driehonderd hectare beheerd (dus nog niet maait). Het gebied rond de dorpen Wommels, Lions, Hylaard, Jorwerd en Easterlittens.
Het weidelandschap is zo’n 1000 jaar geleden ontstaan en sinds die tijd (ik kan het niet controleren) weinig veranderd. Ik slinger via Tirns het vlakke landschap in en nog voordat ik Easterein heb bereik kan mijn dag al niet meer stuk. Het fietsen is een weldaad. Niet te warm, de frisse geur van vergezichten, de mooie luchten en een zon die kleur geeft aan het roze van de koekoeksbloem, het geel van de boterbloem en koolzaad en vooral het uit de grond gespoten wit van het fluitenkruid.



 In Easterein volg ik niet de weg naar Wommels, maar ik fiets het dorp uit. Richting Itens om direct na de laatste huizen “het Skrok” in te draaien. Aan het Skrok staat in het land een vogelhut. Ik ben er nog nooit geweest. De eerste kilometer is prima. Mooie grote betonnen platen waarover de wielen zonder veel weerstand rollen. Bij de eerste boerderij zet ik even aan om de grote hond van boer Jansen te ontwijken; als het veilig is rol ik heerlijk meters uit. 


Direct naast de weg en toch midden in het land staan wat bomen. Hier heeft vroeger onmiskenbaar een boerderij gestaan. Wat fruitbomen in bloei en de grond volledig bedekt met boter- en paardenbloemen. Ik stop even en vind me al snel met mijn fototoestel op mijn knieƫn. Wat een weelde en ik fantaseer zelfs van een huis hier op dit stuk grond met geschiedenis (kan in elk geval mijn Quest binnen staan).




Vanaf hier zijn de brede betonplaten vervangen door een versie met een breedte die gelijk is aan de spoorbreedte van de Quest. Behoedzaam manoeuvreer ik door het rode zuring. Een keer schiet mijn wiel naast het pad. Ik hoor het wiel schuren als ik bijstuur. “dit moet geen drie keer, Klaas” en ik herinner me dat er in elk geval nog een vouwband ergens achter in de Quest te vinden moet zijn. Het fietsen doet hier meer denken aan een soort van ringrijden en ik ben opgelucht dat ik zonder tegenliggers de vogelhut bereik. De hut ligt naast een boerderij en geeft mooi zicht over de weide, een oud dijkje en een plas vol vogels. Verschillende steltlopers (oh.. die fraaie Kluten), eenden met en zonder kuikens en een rustige reiger bevolken het water.







Op het dijkje struinen spreeuwen, waterhoentjes, scholeksters met kroost hun kostje bij elkaar en ligt een eend in de zon uit te rusten van welke inspanning dan ook. Mijn verbazing is groot als ook nog een pimpelmees zich aan de kale slootkant laat zien.





Wat een dag! Een uur lang staar ik (gebiologeerd?) naar het schouwspel. Ik geniet van de tien (!) foeragerende kluten; van de onrust die er op de plas ontstaat als er een buizerd langs vliegt; van de eenden die het gevecht aangaan als er iemand te dicht hun kroost nadert en van de tureluur die (ondanks zijn naam) onverstoord door pikt in de drassige bodem.



Om kwart over tien stap ik de fiets weer in. Omdat het rustig op de weg is, kies ik voor meer experiment; fietspaden die ik niet ken. Het smalle trekpad langs de Bolswarder Vaart is mooi en goed te doen. Daarna een paar kilometer met snelheid (40+ km) naar Easterlittens. Een bijzonder voertuig: zo’n Quest. Het ene moment glijd je er langzaam en haast geruisloos als een kano mee door het landschap en als het kan zit je comfortabel een snelheid te trappen die concurrerend is met menig gemotoriseerd voertuig.

Vanaf Easterlittens tot Hoptille (vast het vrolijkste plaatsje van Friesland) ben ik weer “kano”. Ik fiets door een oerwoud van struikgewas in allerlei kleuren, rem voor opvliegende protters,  spuug helaas weer vliegjes uit en heb geregeld geen zicht vanwege alles dat de lente uit de grond heeft weten te trekken.



Daarna is het met enig tempo “cruisen” naar Jorwert. Het dorp met 320 inwoners waar Geert Mak het boek “Hoe God verdween uit Jorwerd” schreef.
Mak was niet de eerste schrijver in het dorp: Slauerhoff was verliefd op de dochter van de domineesfamilie Lammers. En dominee van Gelder schreef er het boek “Nachtboek van een kerkuil” toen hij tijdens de oorlog in het dorp ondergedoken zat.


Voor de Friezen zelf is Jorwert het bekendst van het “Iepenloftspul”. In 1951 stortte de kerktoren tijdens een restauratie van de grote (deels) tufstenen kerk uit de 12e eeuw in. Met een openluchtspel in de notaristuin werd succesvol geld ingezameld voor de herbouw. Elk jaar zijn er in augustus en september in de tuin nieuwe voorstellingen: elk jaar moet je je best doen om een kaartje te bemachtigen.

Na Jorwert is het terug naar Easterlittens en Itens. De lucht betrekt en als ik de vogelhut Skrins bereik vallen enkel druppels naar beneden. De hut biedt  - voor de vandaag verwende fietser - wat minder spektakel dan Skrok. Maar het licht is door de donkere wolken ook minder fraai. Een prima schuil- en “banaanoppeuzelplekje” is de hut zeker.



Als het droog is wordt het laatste deel van de reis ingezet. Via bekende paden en over de Slachtedijk richting Boazum. 


Direct na het spoor wordt het nieuwe fietspad naar Scharnegoutum uitgeprobeerd. Een mooi pad en zelfs voor een Quest goed te befietsen. Alleen de laatste kilometer is van vers en vooral van veel grind: hier ben ik geen kano, maar een waterfiets die met veel trappen langzaam en inefficiƫnt vooruit komt.


Om twaalf uur staat de fiets weer in de steeg. Zoveel moois in een rondje van amper 60 kilometer. Het zou haast verboden moeten worden.


vrijdag 22 mei 2015

1-0 (maar wel een beetje onverdiend)

Vanmorgen een ochtend als menig andere. Opstaan, ontbijt, aan het werk en hoe meer en vaker ik naar buiten tuur, hoe beter het weer lijkt te worden. Zon, mooie wolken in de lucht en een wind die voor het eerst een keer mee lijkt te vallen. “Als ik nu morgen of zaterdag wat langer door werk, dan kan er vandaag best wel meer af dan een rondje Sneekermeer”, mijmer ik.
Ik heb zin om de andere kant op de fietsen. De laatste tijd heb ik menig kilometer in Zuid Friesland afgelegd. Nu maar een keer naar het Noorden; Dongeradeel in en dan naar het Lauwersmeer. Een beetje tegen mijn “regel” in. Meestal fiets ik eerst met de wind tegen, zodat terug altijd mee valt. Als ik nu naar Dokkum fiets, heb ik de wind schuin in de rug. Ik teken in Basecamp een route die bewust door vrij open vlakte gaat naar het Lauwersmeer en zoveel mogelijk door het wat beschutte “coulissen landschap” van Kollum, Buitenpost en Burgum op de terugweg. De laatste 35 kilometer zijn dan wel weer onbeschut, maar ach…. Dat redden we vast wel.

Het is al kwart over elf als ik goed en wel op weg ben. Veel “verklungel” tijd heb ik vandaag niet. Zo’n 135 kilometer duurt de tocht en vanavond wil ik naar Heerenveen – Feyenoord. Een wedstrijd die op de idiote tijd van half zeven begint. Dat betekent goed kwart over vijf uit Sneek weg.
De weg naar Leeuwarden gaat prima en geeft niets bijzonders. Halverwege besluit ik een iets andere route door de stad te nemen. In kilometers waarschijnlijk iets langer, maar volgens mij wel beter “fietsbaar”. Meer voorrang voor fietsers en minder kruisingen. Bij de Schrans glijd ik Leeuwarden binnen, dan langs de oude gevangenis (Blokhuispoort, leuke excursies) en dan via de Groningerstraatweg naar Lekkum waar de stad weer verlaten wordt. De vier kilometer gingen uitstekend op deze manier. Mijn gemiddelde daalde slecht van 32,8 naar 30,4 km per uur en via de kortere oost kant van de stad zakte het gemiddelde altijd tot onder de 28 km / uur.
Langs de Dokkumer Ee vervolgt de weg zich richting Dokkum. Het schilderachtige Wijns, Bartlehiem en Burdaard worden zonder al te veel moeite doorkruist. Het fiets heerlijk dwars door de geur van vers gemaaid gras.




Halverwege Burdaard gaat de telefoon. Ik stop om te kijken of ik terug moet bellen of dat het wel even kan wachten. Het is mijn broer uit Rotterdam: een Heerenveen supporter. Of ik nog een kaart voor vanavond kan regelen. Alsof ik altijd met clubkaart fiets….
Uiteindelijk lukt de extra kaart via vrienden. Leuk; mijn broer gaat ook mee (mistte door file wel de eerste helft, maar dat kon de pret niet eens drukken). Omdat ik stil sta, ontwaar ik twee zwanen in het hoge gras. Waarschijnlijk zitten ze op een nest maar ik zie alleen hun hoofden. Maf is het beeld zo wel.



Binnen anderhalf uur wordt Dokkum bereikt. (Oh.. Gerryt, wat mag jij elke dag toch een fraaie route!). Het centrum van deze stad (sinds 754) is dank zij de molens op de bolwerken en het prachtige stadhuis uit 1610 een plaatje. Traag fiets ik de stad door en zuig ik wat historie binnen.


Daarna op naar Oostrum. Een oud terpdorp. Ooit vond met in de terp aardewerk uit 3400 voor christus. Tot iets minder lang geleden (1968) werd er vaker klei gebakken in de steenfabriek van Oostrum aan de  Dokkumer Grutdjip. Nu is de schoorsteen een mooi en fier baken in het weidse klei landschap.



Tussen Oostrum en Ee is het stuiteren. Tjee, wat een wegdek. De vele trekkers hebben de klinkers niet strakker naast elkaar gelegd en soms is de weg zo rond dat ik vrees er af te rollen. In het dorp Ee stop ik even. De kerk uit het jaar 1220 hoog op de terp en de omliggende oude huizen zijn van het kaliber “open luchtmuseum”. Alleen wonen hier gewone mensen die waarschijnlijk niet eens herkennen hoe bijzonder de streek hier is.
Maar ook het landschap is bjusterbaarlik. Mooie vergezichten, super veel vogels en helaas; redelijk veel vliegen. Het vizier vangt de meeste voor me weg, maar kan niet voorkomen dat ik er een paar tussen mijn tanden door weer uit spuug.




Het dijkje waaronder ik langs ik fiets is een jaar of duizend jaar oud. Hier er daar zijn wat lagen afgekalfd. Het is alsof je in de geschiedenis kijkt. Voetstappen van hele generaties die hier werkten op het land, visten op de zee, en vochten tegen het water.

Vlak voor Ezumazijl de dijk door naar Ezumakeeg. En ja; het natuurgebied is hier een vogelparadijs.  Vreemde vogels in auto’s die met meterslange telelenzen zonder vieze voeten of gesleep “van de natuur genieten” (?).


Ik fiets liever door naar de vogelhut (SylkajĆŗt). Binnen is het net niet te druk. Op het eilandje net voor de hut en in het water rondom is veel te zien en te beleven. 


Ik krijg er nooit genoeg van en knip maar raak (zo; dat zijn vanavond minstens weer honderd foto’s die gewist worden).



De bonte strandlopers; krombekstrandlopers; kemphanen, de bontbekplevier, grutto’s, wulpen, grutto’s, kluten, bergeenden en in de verte zeven lepelaars.




Tuurlijk; foto’s maken is prachtig. Maar het mooiste blijft al die vogels die geheel en al hun eigen gang gaan; hun eigen regels kennen en elk hun eigen manieren hebben om duidelijk te maken hoeveel ze (al of niet) van elkaar houden. Om kwart over twee neem ik helaas afscheid van de fraaie vogels.




De terugweg naar huis gaat eerst via het smalle fietspad naar Dokkumer Nieuwe Zijl (zucht, weer even stoppen, dat licht op het koolzaad). Daarna richting Kollum, Oudwoude en het beschutte Veenklooster. Een prachtig coulisselandschap, waarbij de akkers en weilanden fraai omzoomt zijn door houtwallen, bomen en struikgewas (het toneel met coulissen). Het zonlicht kleurt de wereld fraai in door het zachte verse groen van verse eikenblaadjes. Minstens even belangrijk: de bomen vangen veel wind voor je weg.




Ten zuiden van Kollumerzwaag is de weg vlak voor het spoor opgebroken. Ik kijk op de kaart van mijn Garmin fietscomputer en het lijkt geen punt te zijn. Na een paar 100 meter kan ik ook het spoor over. Mooi niet dus. Deze tunnel ga ik in de Quest niet doorkomen. 


Uiteindelijk fiets ik (vrijwel) 10 kilometer om via Buitenpost. Erg is het niet; alleen tijd kost het zoeken en omrijden wel. Dat wordt wel haasten straks als ik thuis ben.
Het vervolg gaat weer vrij voorspoedig. Zit voor Burgum op 100 kilometer en pedaleer nog lekker. Na Garijp is het coulisselandschap helaas op. De wind is nu strak tegen. Met een kracht vier, vijf waait hij over het kale land tussen Wartena en Grou. Ik merk dat mijn tempo terugvalt. Het kost moeite om met 28 kilometer per uur te fietsen. Beelden van Indurain (1996) komen boven: etappe naar Les Arcs. Indurain verloor 3 minuten in de laatste vier kilometer. Hongerklop. Zouden twee boterhammen met een plak magere kaas en een banaan voor deze tocht dan toch niet genoeg zijn?

Het is nog maar 12,5 kilometer naar huis, maar ik stap uit bij de snackbar de “twee gemeenten” in Irnsum. Twee blikjes Chocomelk en even de spieren strekken. Het helpt wel; de laatste kilometers gaan wat makkelijker. Heel snel gaat het niet meer. Ik houd met enige moeite de teller net boven de dertig. Maak nog even een praatje met Tom Hospes die de andere kant op Quest. Morgen gaat hij - samen met Peter de Rond - voor een brevet van 400 kilometer. Ik vraag "zet je de fiets op de auto?" "Nee joh, het is toch mooi weer". Tja, en dan heb ik na 140 kilometer de pijp al een beetje uit.... Wat een bikkels. 


Om vijf uur thuis. Een snelle douche; een halve pizza en eigenlijk te laat de auto in. Heerenveen wint met 1-0. Leuk, maar wel een beetje onverdiend.

maandag 11 mei 2015

Geloof nooit altijd wat ze schrijven

Het was zaterdag druk in Sneek. Veel fietsers op racefietsen maar weinig keken blij of opgewekt. De meesten zagen er koud en verwaaid uit. Wat er aan de hand was? Het was me geheel en al ontgaan.

Op Facebook postte een 'aangetrouwde' neef dat hij zojuist de 11 merentocht had gefietst. Helemaal kapot was hij na 146 kilometer buffelen in de wind dwars door de Sudwest hoek. Knap hoor; 146 km op een bukfiets. Dat doe ik hem echt niet na.

Een paar uur later kwam er nog een bericht van hem voorbij “Ten reasons why you have to go out cycling”, of zo iets. De beste reason is dat je kilo’s er af vliegen; fietsen is vetverbrander nummer 1 – volgens het verhaal. “Oh, die wil ik” en ik zag mezelf ook al in zo’n strak geel of rood fietsshirt met sponsornamen rondtoeren in plaats van mijn (geweldige) Icebreaker xxl shirt, “als mijn neef het zegt, dan klopt het vast! Die tocht… die 11 merentocht… dus dat is zijn geheim”.

Vanmorgen was ik om 7 uur was ik zo maar wakker. Weer zag ik dat fietsshirt door mijn slaperige wimpers aan de binnenkant van mijn ogen en nog geen twee seconden later hadden mijn voeten de grond naast bed gevonden. “It sil heve”. Korte broek aan (mooi weer), fietssokken en deze keer nog het Icebreaker shirt.

Beneden eerst het gezin in de keuken voor de voeten gelopen (“wat doe jij zo vroeg?”.” Ik ga vandaag de 11 merentocht fietsen!”). Daarna de route gedownload. Ik vond een gps track van de tocht uit 2013, maar aangezien alle 11 meren nog precies op dezelfde plek liggen, durfde ik de gok te nemen. 
Wel had ik wat andere plannen voor het Tjeukemeer. “Als ik daar recht doorfiets, dan kom ik langs mijn favoriete vogelhut. Heb ik er 40 kilometer op zitten. Mooi plekje voor de eerste koffie. En dan neem ik bij Rotstergaast het pontje en dan zit ik bij Delfstrahuizen weer op de route. Dat is zelfs wat langer dan de originele track, dus dat mag vast wel”.

Eigenlijk ken ik de hele route al. Alleen enkele fietspaden door Gaasterland zijn nieuw. Ik start om kwart over acht met het vertrouwde rondje Sneekermeer. Mooi langs de Noordkant via Irnsum en Terhorne naar Joure. 
De bermen langs de Griene Dyk barsten van voorjaar bijna uit elkaar en ondanks het feit dat de zon zich nog niet laat zien en de wind sterker is dan gedacht glijden de eerste kilometers genoeglijk onder mijn wielen door. Bij Akmarijp is het Ooievaarsnest nog steeds leeg. Een paar dagen geleden hoorde ik dat een verre kennis na jaren hopen begin april een kind gekregen heeft. “Ah”, dacht ik. “Daarom zit de ooievaar er niet meer, haar missie is volbracht”.
Ik kijk om me heen en verrek, hoog (echt hoog) boven in de boom naast het oude nest zit een nieuw nest. Zouden ze daar zijn gaan zitten; op 10 meter hoogte, mooi uit het zicht van de pottenkijkers? Of zou het stel daar familie zijn? Een antwoord heb ik niet, maar besluit wel dat het duo daar boven vanaf nu “mijn ooievaar” heet.



Bij Joure volg ik de route die de organisatie van de tocht bedacht heeft. Een fietspad dwars door een woonwijk heen. Verre van ideaal; het pad kruist de weg meermalen en een heg neemt geregeld het zicht weg. Bij Haskerhorne wijk ik voor het eerst echt af van de route. Niet over het fietspad door het bos, maar over de weg via Ouwsterhaule en dan “recht naar beneden” tot de afslag van de vogelhut “Skiere Goes”.

Bij de hut is het rustig. In de verte wat visdiefjes, wat dobberende eenden en af en toe wat passerende ganzen. In het schrift staat dat er gister een ijsvogeltje is gespot; vlak bij de hut. Ik tuur en tuur, maar zie het pracht vogeltje niet. Een altijd mooie Rietzanger is mijn prooi voor vandaag en even verderop mag een lammetje er aan geloven.





Vanaf hier naar de handbediende pont over de Tjonger is het maar een paar mooie kilometers. Het kost ongeveer een 15 tot 20 minuten om de pont al draaiende aan een slinger naar de andere oever te krijgen. Het ziet er naar uit dat ik mazzel heb: de pont ligt aan deze kant van het riviertje en dat scheelt. Bij de pont aangekomen zie ik dat de pont niet goed aansluit op de oever en het “gat” is te groot om met de Quest te overbruggen. 



Ik slinger er een eind op los, maar de pont komt niet dichter bij de oever te liggen. Het lijkt alsof de ketting los zit; hoe veel ik ook draai. Er gebeurt niets. Pech dus, maar geen grote ramp. Het is maar honderd meter terug en dan fiets ik over het Tjongerpaed langs de Tjonger in plaats van de Tjongerweg die aan de overkant het riviertje volgt.

Snel gaat het niet; men is met de weg bezig en heeft om de  - ongeveer – 50 meter hele stukken uit de weg gefreesd om deze opnieuw met asfalt te vullen. Stapvoets overleven mijn banden de gaten in de weg. In de wei staat een fraai “bord”. “Nederland Gruttoland”. “Dat zal best”, denk ik, “alleen jammer dat Grutto’s dat zelf niet kunnen lezen”. Ik snap nooit waarom een vogel ergens wel of niet zit. Als het zo rustig was bij de Vogelhut, waarom zou dit weiland dan vol Grutto’s zitten?

Het antwoord komt aangevlogen: Ze hebben hier hun nesten. In de berm – vlak bij me - loopt een Grutto of zes. Iets verderop zit er een op een paaltje (dat hoort zo) in een soort van starthouding op een startblok van een zwembad (hoort niet zo). De meest bijzondere vogel zit vlak voor me op de weg: “denk erom… als je te dicht bij mijn nest komt, prik ik je banden lek”.






Als ik Delfstrahuizen bijna door ben, kiezen mijn handen aan het stuur voor een tweede afwijking van de route. Ik ga de polder binnen door naar Lemmer en niet via de fraaie Tjonger waar ik vorige week ook fietste. De weg rommelt een beetje het dorp uit en na 500 meter roep ik naar een dame of zij zo vriendelijk wil zijn om haar hond (formaat kalf) aan de riem te doen. Het beest schrikt van de fiets en ze moet echt haar best doen om het dier in bedwang te houden.

Na een paar kilometer rijd ik Bantega in. Niet alleen de woonplaats van Sjinkie, maar ik herinner me ineens dat hier in de jaren zeventig bij de garage een heuse frietautomaat stond! Samen met een maat gingen we na school wel een snoekvissen in het wiel iets verderop aan de dijk. Je gooide een kwartje in de volledig losstaande automaat en na een tijdje rolde er dan een bakje (smerige) frieten uit. De patat aten we nooit helemaal op, maar de verleiding konden we nooit weerstaan. Het was ook zo’n wonder.

In Lemmer stop ik voor een bak koffie bij een moderne frietautomaat: De Macdonalds. De koffie smaakt me goed. De teller staat op een dikke zestig. 
Het mooie plaatsje Lemmer door, eerst langs de sierlijke oude sluizen; verder op langs het schitterende Wouda gemaal en dan langs het oude Joodse kerkhof bij Tacozijl (hee, er komt een nieuw fietspad). 
Na Sondel is de snelheid er weer uit. De route gaat via verschillende fietspaden door de bossen van Gaasterland en ik passeer dromerige namen als “de Bremer Wildernis”, “Ruigahuizen” en even verderop de “Plantage” en “de Verborgen Hoek”.  Gaasterland is en blijft prachtig. Wellicht het best bewaarde geheim van Friesland; Bebost en licht golvend met vergezichten over veld en IJsselmeer.




Bij Oudega is de weg weer helemaal bekend en op mijn ruggenmerg koers ik langs de Fluessen en sla ik automatisch af richting Koudum. Pas bij de rotonde van het aquaduct bij de Galamadammen vraag ik me af waarom mijn Garmin me niet de juiste kant “op piept”. Oh.. ik had drie kilometer terug rechtdoor gemoeten. Via Warns naar Koudum en niet binnendoor zoals nu. Ik heb geen zin om om te draaien. Een medaille krijg ik toch niet. Maar ik verdien hem nu ook niet meer. Ik snijd zo’n 9 kilometer af door Warns links te laten liggen.

De Oerpolder in (mooi boek van Hylke Speerstra) richting it Heidenskip is altijd leeg en vaak ook snel. Met 40 per uur malen mijn benen de kilometers eenvoudig weg. Aan het eind van de polder besluit ik om ook Workum af te snijden. Ik neem de pont bij Gaastmeer. Zal weer een kilometer of tien schelen, denk ik. Maar de pont bij Gaastmeer is leuker dan het industrieterrein van Workum. De weg naar de pont is fors aangepakt. De onregelmatig aansluitende betonnen platen (De Heidenskipse Kasseien) zijn vervangen door heus asfalt. Het fietst snel. 



Bij IJlst fiets ik nog een klein stukje om om te kijken of de zwaan achter het stationnetje al jongen heeft. Ik denk het niet, ook al zit moeder (?) erg alert op het nest.





Na een dikke 120 kilometer ben ik weer thuis. Het gemiddelde van 32,5 per uur valt me niet tegen gelet de fietspaden en leuke obstakels.  Teleurgesteld constateer ik wel dat mijn buik er niet afgevallen is. Vijfentwintig kilometer te weinig gefietst? Of moet ik dan toch niet alles geloven wat er geschreven wordt. Mijn Icebreaker shirt gaat met liefde de wasmand in; het was een fraaie dag.