zaterdag 26 juli 2014

Panne, Pech, Pleite....

Vanmorgen keurig op de afgesproken tijd bij “Zweiräder Blaumann”. Samen de werkplaats in en eerst maar eens besproken wat er mis zou kunnen zijn en wat we er eventueel aan zouden kunnen doen. Bij dit laatste trekt Herr Blaumann direct zijn handen terug. “Je denkt toch niet dat ik daar aan ga sleutelen he…”. Ik snap hem; het is natuurlijk ook een idiote fiets. “Nou”, zeg ik, “dan houd ik de sleutel wel vast, als u maar toeziet dat ik geen stomme dingen doe”.
De taakverdeling is afgesproken. Het plastic om de ketting wordt verwijderd, de Risse losgedraaid en ook het beschermkapje van de versnelling kan nu verwijderd worden. Alle onderdelen worden geïnspecteerd door vier ogen. Gelukkig zie ik geen grote scheuren of ander onheil. Ik geloof zowaar voorzichtig dat herstel wellicht ter plekke mogelijk is. Eigenlijk valt niets vreemd op: geen speling op het wiel; alle spaken zitten er in; het draait nog mooi recht, alleen staat het wiel wat veel naar rechts. Hoe we de achterbrug wat meer naar links kunnen drukken ontgaat me. Wel lukt het (lijkt het te lukken) om het wiel iets meer naar buiten “te draaien” door middel van de moer in de ophanging van het achterwiel.



Oh, stel je voor dat dit het is”, hoop ik vurig. We zijn een uur bezig geweest. Van betalen wil Herr Blaumann niets weten. “Kom op joh, dit was leerzaam toch…. En ik wist er ook niets van. Koop hier volgende keer maar een Gazelle, met accu, gaat ook hard.”

We nemen afscheid en ik dank hem. Als de problemen nu opgelost zijn is hij “held van de week”. Ik gun het hem vurig. De fiets wordt terug naar het hotel geduwd. Ik durf euforie en teleurstelling zonder bagage nog niet aan. Een snelle douche en ik reken af (€ 53,- inclusief Hauseigene Schnitzel, Zwei Cappuccino  und ein Weissbier, das ist ja nicht veul).

Met beleid richt ik de fiets in. Zwaar spul zo veel mogelijk voorin: wat niets weegt achterin. De route laad ik in de Garmin (oh, wat duurt dat lang) en ik vertrek. Krie—prie--- krie--- prie…. Grrr… Dit is een serieus probleem. Het wiel loopt nog steeds fors aan; met overduidelijke weerstand. Het voelt alsof ik op een oude damesfiets met veel te zware dynamo na de kroeg en tegenwind naar huis trapt.

Toch rijd ik door. Stel dat het over gaat. Zou toch zo maar kunnen, zo maak ik me wijs. Ik houd het precies 15 kilometer vol… dat mezelf wijs maken. Ik stop en denk oprecht “ook als het fietsen niet lukt, dan nog kun je er toch nog wel een pracht dag van maken? De omgeving is schitterend, kom op Klaas”. Ik stap uit de fiets en maak foto’s. Ik geloof dat ik zelfs nog wel geniet wat de wereld me hier te bieden heeft. Ik ga op een bankje zitten en mijmer wat voor me uit. Meestal valt er dan vanzelf wat binnen. Een konijn dartelt wat om me heen en een oude tractor rijdt voorbij. Het leven gaat elke dag hier zo, al vele jaren, denk ik … Dat maakt mijn fiets even wat minder belangrijk.





Er komt een groep grijze dames aan (Gazelle met accu). Keurig met valhelm. Ik zit op hun bankje, zo blijkt. De dames lonken naar de bank, maar vragen me niets. “He wat jammer, daar zit al “eine” (dat ben ik dus). Mijn Duits is slecht. Ik wil wel hun vragen beantwoorden, maar mijn humeur is niet zo goed dat ik op indirect geneuzel in ga. Ze kijken naar me, doen een vraag antwoord spelletje (weet jij nog een andere bank in de buurt? Nee, volgens mij is er geen ander bankje), maar ik reageer niet. Ze rijden door. 100 meter, dan kijken ze nog een keer om naar dat prachtige bankje waar die domme Hollander zit.

Zodra ze weg zijn zet ik mijn mijmeringen voort. Ik besluit een deel van de bagage terug te sturen. Dat scheelt altijd. Tent, slaapzak, matje, kookgerei. Toch een acht kilo, schat ik in. Tegelijkertijd stemt de maatregel me droef. Een harde maar ware uitspraak komt boven drijven. “Een fiets waarmee ik niet normaal op vakantie kan, dat is voor mij geen fiets”. In Frankrijk heb ik ook bagage moeten terugsturen. In Frankrijk liep het wiel op een gegeven ogenblik ook aan. Is een Quest überhaupt wel geschikt voor een reis als deze? Of is hij enkel ontworpen voor “speed and records”. En is het probleem na Frankrijk wel grondig bij de wortel opgepakt of is dit een vervolg van het zelfde euvel?
Het zijn vragen waar ik nu geen antwoord op krijg. Hoeft ook niet; ik laat ze eenvoudig los.

Twee bejaarde Duitsers (zonder helm) komen langsgefietst. Ze stoppen en vragen “ach, meneer, dit is ons favoriete bankje. Toen we bij huis weggingen zeiden we tegen elkaar dat we hier gingen uitrusten. Vind u het goed als we bij u komen zitten?”.
Tuurlijk” is het antwoord en ik ben blij dat het bankje speciaal voor hun bezet heb gehouden. 

We kletsen wat over de fiets en over mijn wens om bagage terug  te sturen. Dan mag je wel opschieten, de post is zaterdag om 13:00 uur echt wel dicht hoor”. Ik vraag in welk dorp er nog een postkantoor bestaat, bereken dat het nog net mogelijk moet zijn, neem afscheid met een handdruk en stap weer in.



Krie- prie – krie – prie… Diep achter mijn ogen voel ik tranen. Oh, wat is dit jammer. Met een gemiddelde van 16,8 kilometer per uur rijd ik zo hard als ik kan verder. Ik stijg wel (in totaal 50 meter in 20 kilometer dus dat mag geen naam hebben) en bereik om tien voor één het postkantoor van Steinhagen.

Net op tijd om twee pakjes terug te sturen naar Nederland. Tijd om te testen of minder bagage helpt is me niet gegund. Ik schat in dat de kans dat het me lukt om zonder bagage de boel weer aan de praat te krijgen groter is dan met. Het moet maar.



Ik stap in de nu lichtere fiets en doe mijn ogen dicht. Ik hoop zo erg dat ik iets niet hoor als ik de trappers ronddraai. Ik adem diep in (als een zwemmer op het startblok) en zet aan. In mijn hoofd schalt (nee echoot) een verkorte naam van een primair geslachtskenmerk (sorry). Het geluid is niet weg. Even lijkt het er op dat het iets beter gaat, een hobbel later en alle hoop is vervlogen.

Ik besluit om dit een rustdag te noemen. Op zoek naar een hotel; wat eten kopen; kleren wassen; misschien een power nap en dan als het niet zo heet meer is de fiets repareren. Pas dan wil ik besluiten hoe ik verder trek. De originele route naar Braunschweig? bij Hameln omhoog naar Bremen (scheelt 300 km)? of een stukkie terug en dan de Emst Radweg oppakken? Die komt door Noordhorn en bij Bourtange Groningen binnen. Scheelt ook zo ongeveer weer een extra 200 km.

Het hotel is Duits netjes en ligt tegenover de Lidl. Ik koop wat eten (veel gezond spul; tomaten, bosbessen, paprika’s, banaan, vruchtensap, pastasalade en een stokbrood); “Whats app” met deze en gene; lig even lui op bed; bekijk de schoonheid van de Emst Radweg op het internet (krijg er zowaar zin in) en voor vijf uur zoek ik een bouwmarkt op. Ik heb een steeksleutel (13) nodig en een nieuwe buitenband.  De Schwalbe heeft zich slecht gehouden vandaag. Ik schat in dat na nog zo’n 20 kilometer de binnenband door de buitenband piept.

Om zeven uur is de zon achter de heuvel. Als eerste ga ik aan de slag om de Risse schokdemper te vervangen door de originele veerpoot. Die heb ik nog altijd bij me. Het lukt me ook nog. In korte tijd is de vervanging klaar. De fiets oogt hoger op zijn poten en ik hoop voor de derde keer vandaag dat het nare geluid verdwenen is. Nope… weer niet. Zonder bagage hoor ik nog steeds over duidelijk hoe de band aanloopt. Ik zet even kracht en verbeeld me even in dat ik geschroeid rubber ruik. Een heuse F1 start.

Het laatste wat me nu nog rest is de nieuwe “anti-plat” band van de bouwmarkt. In korte tijd zit hij erom. Maar ook dat helpt niet.


Ik zoek op internet op hoe ik van hieruit in Nordhorn kan komen. Drie keer bus; en twee keer trein. Maar het is te doen. Peter haalt me uit Nordhorn op; ik leen zijn auto met kar en haal dan de fiets op. Die breng ik terug naar Lattrop. Een reis van een uur of drie, vier schat ik in. Mijn neef uit Bathmen wil me wel uit Lattrop halen en me ergens op de trein zetten. Lenie haalt me op uit Heerenveen. De soepelheid waarmee iedereen beweegt zorg ervoor dat ik niet balen kan. De trip had ik me ook niet mooier voor gesteld. Het was prachtig, echt, het was genieten. Het was alleen een dag of acht negen te kort….

vrijdag 25 juli 2014

Wie niet horen wil, kan niets zien

“Hoera… het is grijs weer”. Vanuit het kleine hotelzolderraam, zie ik uit over het oude centrum. Haltern am See, tot gister nog nooit van gehoord.  De winkelstraat is nog niet erg wakker. Alleen de kerkklok maakt geluid (ook ’s nachts, weet ik). Ik schik mijn spullen weer, ontbijt en reken af bij de receptie. “Ik ben met de fiets gekomen, gister, deze staat in de verste garage. Wilt u hem voor me open doen?”. “Ach nee, die is wel open”, zegt de dame achter de balie. “Ik denk het niet”, zeg ik, “volgens mij is hij dicht, de kok heeft hem voor me op slot gedaan”. “Nou, dan roep je me maar weer”, is een licht kribbig antwoord. “Oké”, zeg ik, “prima”, maar ik denk wat anders.
De garagedeur is dicht, ik zet mijn bagage neer en loop terug naar het hotel. Ik meld me via de intercom en ze zegt dat ze eraan komt. Ik moet helpen om de deur open te krijgen. Ze ziet mijn fiets en de kribbigheid is weg. “Wauw… man, te gek, is dat jou fiets?”, wordt meteen gevolgd door een excuus dat ze me zomaar tutoyeerde. Ineens is ze een ander mens. Met een Tjuussss nemen we afscheid en ik fiets de regen in.

Eigenlijk is het niet eens regen. Het mottert. Grote druppels water zweven in de lucht en blijven plakken daar waar ze tegen aan botsen. Ze hebben een voorliefde voor mijn vizier, mijn voorhoofd en mijn bril. 
Ik experimenteer wat met de stand van het vizier. Laat een gat ontstaan, zodat ik een soort van schietgleuf creëer waardoor ik nog wat zie. Probeer hem lager af te stellen, zodat “deze niet zo lange man” er overheen kan kijken. Maar niets is ideaal. Met mijn vingers veeg ik de druppels af. 

Een paar kilometer buiten Haltern zie ik opeens in een veld zeven ooievaars. 





Ik stop en geniet van de statige vogels.  Voorzichtig pak ik mijn fototoestel, de kans is groot dat ze wegvliegen (de vogel gevlogen is) als ik de camera uit de tas heb. Ik heb mazzel. Ze blijven lopen, ik maak een paar foto’s, geniet nog een paar minuten van het tafereel in de verder stille weide en vervolg mijn weg met alweer een mooi moment erbij (hoe mooi fietsen is, ook als je stil staat….)

De motregen is regen geworden. Ik veeg om de paar minuten het materiaal schoon en denk “dit is ook niets”. Peter had als voordeel vermeld dat je met zo’n groot vizier ongeveer even droog bleef als met een zeiltje. Het voordeel van het regenzeil is wel weer dat je erover heen kijkt. En dat lukt me met dit vizier niet.

In Dülhmen stop ik bij een soort van “Action”. Ik vraag of ze ook thee of handdoeken hebben. De verkoper is direct enthousiast. “Ja, we hebben zelfs een geweldige aanbieding, loopt u maar met me mee”. Even later de winkel uit met vier nieuwe micovezeldoekjes en een theedoek (en dat alles voor €2,48!). Ik heb in elk geval wat om mee te poetsen. Kans om het uit te proberen is er te over. Het regent stevig. Één van de microvezeldoekjes (de oranje) leg ik op mijn borst. Wordt mijn shirt net iets minder nat.

Het gaat traag. Niet alleen door de regen, maar voornamelijk omdat de weg door vrij veel dorpen leidt. Telkens maar weer verkeerslichten. Mijn Garmin geeft voor Munster aan dat ik 48 gestopt ben in 46 kilometer. Een goed gemiddelde zit er ook vandaag echt niet in. Na anderhalf uur onderweg staat de teller nog maar op 23. De derde vrijwillige stop is de Aldi. Sinds eergister weet ik dat die hele lekkere ijskoffie verkopen. De koffie wordt onder het afdak van de grutter opgedronken en een banaan verorberd. Dan neem ik een besluit. Het vizier gaat er af!. Hupla. Keurig in de nieuwe theedoek en dan de Quest in.

Het kost me enige moeite. Dat wel. Het mooie van een vizier vind ik met name dat het geraas aan je oren zoveel minder is. Ook geniet ik ervan als een grote bromvlieg tegen “het raam” knalt en over je helm zijn (laatste?) weg vervolgd (…. Tzzzz…. POK…. Phiewwww…). Een vizier zou ook nog bewezen sneller zijn. Dat geloof ik best, maar als je toch niet boven de 20 komt, dan neem ik het snelheidsverlies wel voor lief.

Zonder vizier rijden is opeens een openbaring. Ik geniet van de koelte in de fiets. Druppels die op de kap landen en dan op je gezicht het zweet opvegen. De koele wind om je oren (niet te veel gelukkig) en door druppels op je bril zie je meer dan druppels op een vizier.

Om iets voor half een rijd ik Munster binnen. De overweg bij de spoorlijn is bijzonder, maar met veel Zen, liefde en overzicht weet ik redelijk soepel en zonder gevaar de overkant te bereiken. Munster is prachtig. Met enige trots (of zo iets) rol ik de Domplatz op. “Zo, hier ben ik dan op enkel spierkracht”. Ik fiets wat langzame rondjes door de droog wordende stad en neem om één uur een bord spaghetti (nu ben ik een echte fietser) met verse tomaten.




De stad uit is Duits lastig. Bij het station rijd ik verkeerd (wegomleiding) en het kost tijd om de route weer op te pakken. Na vier kilometer buiten de stad achter de camping langs naar het kleine riviertje de Werse. Een bospad. Meer is het niet. Een nat smal bospad met klimmetjes. Meer iets voor een Mountainbike, maar die heb ik niet mee. De Quest glijdt kalm de heuveltjes over. De omgeving is fraai. Oud bos, een traag stromend riviertje, wat kwikstaartjes die voor je blijven “kwikstaarten” en een afgrijslijk slechte weg. Bospad of gravel met kuilen. Het kachelt en schudt zo een 15 kilometer lang.




Daarna een fraai fietspad van heus asfalt. Dwars door het bos tot aan Warendorf. De tocht gaat het park door en volgt dan de Ems. Over een nat kleiachtig pad. Ik schiet af en toe in de lach als de wielen afremmen of wegslippen in de klei en vraag me af of ik ooit nog op tijd thuiskom.

De route volgt slechte wegen. De vrij te gebruiken Open Fietsmap (GPS) maakt een onderscheid tussen onverharde en verharde wegen. Volgens mij heb ik aangegeven dat “onverharde wegen” vermeden moeten worden. Ik wist van het bospad na de camping (wilde het niet missen) en ook met de klei langs de Ems had ik rekening gehouden.
Ik rijd nu over een verharde weg. Of beter een “deze weg is wellicht ooit eens als verharde weg aangelegd”. Kuilen en scheuren over de hele breedte. Op het moment dat ik door een auto wordt ingehaald kan ik zo’n kuil niet ontwijken. Een harde knal, gevolgd door “prieeee- prieeee- prieeee”….. Mijn achterwiel loopt aan en remt af.

De fiets uit en eerst maar eens kijken wat er aan de hand is. Het lijkt alsof het wiel niet mooi centraal in de wielkast loopt, en het lijkt dat de wielkast onder druk van enige bagage en nattigheid wat meer naar binnen is gedrukt.
Voor de zekerheid pomp ik de Risse schokdemper op (zet hem op “8”, kan hij wel hebben toch? Wim ?). Daarna pruts ik wat aan het wiel, herverdeel mijn bagage, druk voor zover dat gaat de wielkast wat terug en stap de fiets weer in. De arbeid lijkt enig succes te hebben. Ik fiets een twintig kilometer door; mijn oor bij het achterwiel.



In het plaatsje Harsewinkel (geheel en al gedomineerd door de hoofdvestiging van de “trekkerfabriek” Claas) merk ik dat de band weer aanloopt en afremt. Net voor zes uur schiet ik een fietsenmaker aan. Helaas heeft hij geen Schwalbe banden die iets minder breed zijn. Wel maken we een afspraak voor morgen om half negen. Samen zullen we kijken wat we doen kunnen.

Peter stuur ik een mail.

Hoi  Peter

Vandaag over slechte wegen gefietst. Na een kuil liep het achterwiel flink aan. Risse opnieuw op druk: bagage vrij gemaakt; maar het help niet heel veel. Hij loopt nu sterk aan aan de kant van de ketting. Het is net of het wiel niet goed gecentreerd in de wielkast meer zit.

Heb een hotel naast een fietsenmaker. Om 8:30 uur gaan we "los". Heb jij tips?

Alvast dank
Grusse!
Klaas

De beste tip wil ik wel belonen, met wat? Ik zou het niet weten. Maar ben je blij met een eervolle vermelding in dit blog. Tip je scheel! Ik rijd het liefste zonder malheur mijn rondje Hanzesteden naar huis.

Het Hotel naast de fietsenmaker is helemaal Duits. Ik hoorde de fietsenmaker iets mompelen als “ehrliche Deutsche Küche” en ben me dus te buitengegaan aan een “Hausgemachte Schnitzel und Weissbier”.


Goh… wat past er toch weer veel in een dag als vandaag.

donderdag 24 juli 2014

Auf Schritt und Tritt

Half acht gaat de wekker. Ik tik twee keer op “Snooze” en dan, getsie, er toch maar uit. Orden mijn spul en sla in het restaurant van het hotel een flink ontbijt in. Vet, met omelet, maar wel lekker. Kwart voor negen zit ik in de fiets. Het is druk in de stad. Goed uitkijken en laveren tussen de vele auto’s en verkeerslichten. De eerste kilometers blijft er veel verkeer, maar het daalt. En dan is bijna niets echt erg.

Na een kilometer of vijf verlaat ik de hoofdweg om op een haast verlaten landweg stil te staan voor ouderwetse spoorbomen zonder knipperlicht.  Ik heb het idee dat er iets mis is want na drie minuten wachten is er nog geen trein te zien of te horen. In m’n spiegel zie ik hoe de chauffeur van de vrachtauto in alle rust afwacht wat er gebeuren gaat. Dat haalt de indruk weg dat er iets kapot zou zijn. Na vier minuten rammelt de lokale trein langs.
Hup, rechts af en gestaag rollen de eerste kilometers onder mijn banden door. Het is vals plat omhoog en dan weer vals plat naar beneden. Goed te doen, vooral naar beneden. Het blijft altijd weer gek hoe je gezichtsvermogen je kan bedriegen “Ah, daar eindelijk naar beneden”, en dan is het alleen maar iets minder vals plat omhoog.

Na vijftien kilometer rijd ik opeens een bos in. Wow… zo mooi hoe het licht met de bladeren van het eikenbos speelt. Ik stop abrupt en word overvallen door de mooiste stilte die Duitsland me tot nu toe geboden heeft. Een merel zingt in de bomen “am Goocher berg” en verder is het stil. Ik blijf 5 minuten staan. Dan verbreekt een tractor de magie en laat ik me langzaam verder afdalen.




De weg volgt lege landbouwwegen. Asfalt, niet best onderhouden, maar behalve fietsers kom je geen verkeer tegen. Elke bocht geeft weer een ander aanzicht. Soms door het bos, soms langs akkerbouw (wortelen, sierasperges, buxusboompjes, aardappelen, kool en hagen mais) soms worden wat slordige hoopjes huisjes aangedaan. De lucht is weer strak blauw; het is weer warm in de fiets, maar met wat extra water zo nu en dan verloopt de reis best aardig. Zelfs als het vals plat klimmen wordt en ik terug moet schakelen naar het kleinste blad. Heel wat meters worden met 7 of 8 kilometer per uur afgelegd. Ik weet altijd dat het klimmen is als het opvalt wat er allemaal in de berm groeit. Je focus wordt sterk door je snelheid gestuurd.




Traag fiets ik omhoog op het ritme van “de kop van de kat is jarig”. Wat de diepere betekenis van juist dit liedje is weet ik niet. In IJsland (2008) kwam het staartje ook vaak uit het ziekenhuis als ik de berg aanviel en versloeg. De cadans is wel lekker en de K stampt je lekker over het dooie punt heen. Zal eens aan Peter vragen of ovale tandwielen ook andere liedjes oplevert.

Na 38 kilometer – even voor half twaalf – besluit ik om Xanten in te rijden. Ik wil een pauze, wat drinken en lippenbalsem met bescherming tegen de zon. Gister is mijn onderlip verbrand. Niet dat het echt pijnlijk is, maar hij is dik en de huid voelt schraal.



De waterzak (2 liter) is al zo goed als leeg en mijn shirt kun je aan de achterkant letterlijk uitwringen (ook 2 liter?). Ik schrik ervan. Het voelt even of er ergens een gat in mijn rug zit. Wat ik opdrink, rolt er direct weer uit.
Op het terras bestel ik een gewoon glas water en een cappuccino. Daarna bestel ik een alcoholvrij biertje. Ik weet niet of dat verstandig was. Ik krijg een halve liter erg koud heerlijk vocht. Maar het gekke is; het lest mijn dorst niet en ook heb ik niet de indruk dat mijn lijf afkoelt. Ik maak me toch even wat zorgen (zonnesteek?) en besluit om maar wat extra tijd in de schaduw door te brengen. De lippenbalsem vind ik om de hoek, de werking is weldadig en ik berg het kleinood op op een plekje waar ik snel bij kan.

Om één uur fiets ik Xanten weer uit om de pont te zoeken die me de Rijn overzet. Ik vraag aan een medewerkster op het terras aan de rivier waar ik mijn fiets moet opstellen voor de pont. “Maar meneer” zegt ze in vloeiend Duits, “De pont gaat alleen op maandag, woensdag en vrijdag”. De logica ontgaat me, maar het is niet anders. Ik zoom het super kleine schermpje van de Garmin uit en zie dat als ik aan deze kant van de rivier blijf ik na 10 kilometer een brug kan pakken. Van daaruit is de koers weer beschikbaar. Ik vraag – in minder vloeiend Duits – of ik langs de winterdijk kan blijven fietsen. Ja, dat kan. Gewoon naar de televisietoren fietsen, dan komt het goed.





De dijk lijkt op het landschap van de afgelopen twee dagen. Alleen wat slordiger. Helaas zijn de vee roosters vervangen door hekken die open en dicht moeten. In totaal mag ik een keer of zeven, acht de fiets uit. Ook fiets ik langs de restanten van een oude brug, die ooit heel lang en belangrijk moet zijn geweest. Ik stop even om te lezen wat ik zie. Het was ooit de langste spoorbrug van Duitsland met 107 pijlers. Op 10 maart 1945 werd de brug tot ontploffing gebracht door terugtrekkende Duitse soldaten om de opmars van de geallieerde troepen te vertragen.

Om tien voor twee rijd ik over een nieuwe brug Wezel binnen. Een stad met 60.000 inwoners. Ik rijd alleen door de buitenwijken. De burgemeester is een vrouw: Ulrike Westkamp van de SPD.

In de lucht zijn gelukkig wat wolken gaan drijven. En het is dan nog wel warm, maar minder heet dan gister of eergister. Het fietspad volgt deels een provinciale weg en deels gaat hij door bos over landbouwwegen. Het is nu even vlak. Mijn snelheid ligt op een 27, 28 per uur. Harder hoeft voor mij niet.

De grootste verassing komt even na het stadje Dorsten. Ik rijd stijl (echt stijl) de dijk op van de Lippe en bots zo goed als tegen drie Mango’s aan. Daar staan opeens vier velomobilisten midden op een klein dijkje in Duitsland te keuvelen over hoe leuk fietsen is. Ze zijn wat minder puriteins dan de meeste Nederlanders. De Alleweder heeft allang een elektromotor (hij rijd nu 42, zonder inspanning)  en de Mango heeft een tussenmotor gehad. Hij deed het wel, maar hij liep niet lekker. Daarom is de motor weer verwijderd. Hoe de heren heten weet ik niet. Ze komen uit Gladbach. Ik kan met niet voorstellen dat ze onbekend in ons land. Giessen ligt bij ze “in de buurt”.




Ik zou vandaag naar Senden rijden. Dat ligt een klein stukje onder Munster. Vlak voor Haltern an See kleurt de lucht roetzwart. Een heus onweer breekt los. Ik schuil een half uur onder een viaduct en overweeg om daar mijn tent op te slaan. Via internet boek ik (boek nu; nog slechts een kamer beschikbaar) een hotel in het oude centrum. 



Als de bui iets minder heftig is en de regendruppels geen bellen meer uit de plassen slaan fiets ik de laatste vijfhonderd meter naar het hotel. Een kok ziet me als ik de parkeerplaats op rijd. Hij heeft de sleutels van de garage als in zijn hand. Mijn fiets staat droog en ik probeer vanavond de warmte wat uit mijn lijf te krijgen.