Half acht gaat de wekker. Ik tik twee keer op “Snooze” en
dan, getsie, er toch maar uit. Orden mijn spul en sla in het restaurant van het
hotel een flink ontbijt in. Vet, met omelet, maar wel lekker. Kwart voor negen
zit ik in de fiets. Het is druk in de stad. Goed uitkijken en laveren tussen de
vele auto’s en verkeerslichten. De eerste kilometers blijft er veel verkeer,
maar het daalt. En dan is bijna niets echt erg.
Na een kilometer of vijf verlaat ik de hoofdweg om op een
haast verlaten landweg stil te staan voor ouderwetse spoorbomen zonder knipperlicht. Ik heb het idee dat er iets mis is want na
drie minuten wachten is er nog geen trein te zien of te horen. In m’n spiegel
zie ik hoe de chauffeur van de vrachtauto in alle rust afwacht wat er gebeuren gaat.
Dat haalt de indruk weg dat er iets kapot zou zijn. Na vier minuten rammelt de
lokale trein langs.
Hup, rechts af en gestaag rollen de eerste kilometers onder
mijn banden door. Het is vals plat omhoog en dan weer vals plat naar beneden.
Goed te doen, vooral naar beneden. Het blijft altijd weer gek hoe je
gezichtsvermogen je kan bedriegen “Ah, daar eindelijk naar beneden”, en dan is
het alleen maar iets minder vals plat omhoog.
Na vijftien kilometer rijd ik opeens een bos in. Wow… zo
mooi hoe het licht met de bladeren van het eikenbos speelt. Ik stop abrupt en
word overvallen door de mooiste stilte die Duitsland me tot nu toe geboden
heeft. Een merel zingt in de bomen “am Goocher berg” en verder is het stil. Ik
blijf 5 minuten staan. Dan verbreekt een tractor de magie en laat ik me
langzaam verder afdalen.
De weg volgt lege landbouwwegen. Asfalt, niet best
onderhouden, maar behalve fietsers kom je geen verkeer tegen. Elke bocht geeft
weer een ander aanzicht. Soms door het bos, soms langs akkerbouw (wortelen,
sierasperges, buxusboompjes, aardappelen, kool en hagen mais) soms worden wat
slordige hoopjes huisjes aangedaan. De lucht is weer strak blauw; het is weer
warm in de fiets, maar met wat extra water zo nu en dan verloopt de reis best
aardig. Zelfs als het vals plat klimmen wordt en ik terug moet schakelen naar
het kleinste blad. Heel wat meters worden met 7 of 8 kilometer per uur
afgelegd. Ik weet altijd dat het klimmen is als het opvalt wat er allemaal in
de berm groeit. Je focus wordt sterk door je snelheid gestuurd.
Traag fiets ik omhoog op het ritme van “de kop van de kat is
jarig”. Wat de diepere betekenis van juist dit liedje is weet ik niet. In
IJsland (2008) kwam het staartje ook vaak uit het ziekenhuis als ik de berg aanviel
en versloeg. De cadans is wel lekker en de K stampt je lekker over het dooie
punt heen. Zal eens aan Peter vragen of ovale tandwielen ook andere liedjes
oplevert.
Na 38 kilometer – even voor half twaalf – besluit ik om
Xanten in te rijden. Ik wil een pauze, wat drinken en lippenbalsem met
bescherming tegen de zon. Gister is mijn onderlip verbrand. Niet dat het echt
pijnlijk is, maar hij is dik en de huid voelt schraal.
De waterzak (2 liter) is al zo goed als leeg en mijn shirt
kun je aan de achterkant letterlijk uitwringen (ook 2 liter?). Ik schrik ervan.
Het voelt even of er ergens een gat in mijn rug zit. Wat ik opdrink, rolt er
direct weer uit.
Op het terras bestel ik een gewoon glas water en een
cappuccino. Daarna bestel ik een alcoholvrij biertje. Ik weet niet of dat
verstandig was. Ik krijg een halve liter erg koud heerlijk vocht. Maar het
gekke is; het lest mijn dorst niet en ook heb ik niet de indruk dat mijn lijf
afkoelt. Ik maak me toch even wat zorgen (zonnesteek?) en besluit om maar wat extra
tijd in de schaduw door te brengen. De lippenbalsem vind ik om de hoek, de
werking is weldadig en ik berg het kleinood op op een plekje waar ik snel bij
kan.
Om één uur fiets ik Xanten weer uit om de pont te zoeken die
me de Rijn overzet. Ik vraag aan een medewerkster op het terras aan de rivier
waar ik mijn fiets moet opstellen voor de pont. “Maar meneer” zegt ze in
vloeiend Duits, “De pont gaat alleen op maandag, woensdag en vrijdag”. De
logica ontgaat me, maar het is niet anders. Ik zoom het super kleine schermpje
van de Garmin uit en zie dat als ik aan deze kant van de rivier blijf ik na 10
kilometer een brug kan pakken. Van daaruit is de koers weer beschikbaar. Ik
vraag – in minder vloeiend Duits – of ik langs de winterdijk kan blijven
fietsen. Ja, dat kan. Gewoon naar de televisietoren fietsen, dan komt het goed.
De dijk lijkt op het landschap van de afgelopen twee dagen.
Alleen wat slordiger. Helaas zijn de vee roosters vervangen door hekken die
open en dicht moeten. In totaal mag ik een keer of zeven, acht de fiets uit.
Ook fiets ik langs de restanten van een oude brug, die ooit heel lang en
belangrijk moet zijn geweest. Ik stop even om te lezen wat ik zie. Het was ooit
de langste spoorbrug van Duitsland met 107 pijlers. Op 10 maart 1945 werd de
brug tot ontploffing gebracht door terugtrekkende Duitse soldaten om de opmars
van de geallieerde troepen te vertragen.
Om tien voor twee rijd ik over een nieuwe brug Wezel binnen.
Een stad met 60.000 inwoners. Ik rijd alleen door de buitenwijken. De
burgemeester is een vrouw: Ulrike Westkamp van de SPD.
In de lucht zijn gelukkig wat wolken gaan drijven. En het is
dan nog wel warm, maar minder heet dan gister of eergister. Het fietspad volgt
deels een provinciale weg en deels gaat hij door bos over landbouwwegen. Het is
nu even vlak. Mijn snelheid ligt op een 27, 28 per uur. Harder hoeft voor mij
niet.
De grootste verassing komt even na het stadje Dorsten. Ik
rijd stijl (echt stijl) de dijk op van de Lippe en bots zo goed als tegen drie
Mango’s aan. Daar staan opeens vier velomobilisten midden op een klein dijkje
in Duitsland te keuvelen over hoe leuk fietsen is. Ze zijn wat minder puriteins
dan de meeste Nederlanders. De Alleweder heeft allang een elektromotor (hij
rijd nu 42, zonder inspanning) en de
Mango heeft een tussenmotor gehad. Hij deed het wel, maar hij liep niet lekker.
Daarom is de motor weer verwijderd. Hoe de heren heten weet ik niet. Ze komen
uit Gladbach. Ik kan met niet voorstellen dat ze onbekend in ons land. Giessen
ligt bij ze “in de buurt”.
Ik zou vandaag naar Senden rijden. Dat ligt een klein stukje
onder Munster. Vlak voor Haltern an See kleurt de lucht roetzwart. Een heus
onweer breekt los. Ik schuil een half uur onder een viaduct en overweeg om daar
mijn tent op te slaan. Via internet boek ik (boek nu; nog slechts een kamer
beschikbaar) een hotel in het oude centrum.
Als de bui iets minder heftig is en
de regendruppels geen bellen meer uit de plassen slaan fiets ik de laatste
vijfhonderd meter naar het hotel. Een kok ziet me als ik de parkeerplaats op
rijd. Hij heeft de sleutels van de garage als in zijn hand. Mijn fiets staat
droog en ik probeer vanavond de warmte wat uit mijn lijf te krijgen.
Behouden rit van Klaas-Jan en Rensina..de 1500 km rit...
BeantwoordenVerwijderenMooi verhaal! En dat liedje in je hoofd voor een stabiel hoog ritme: zo herkenbaar!
BeantwoordenVerwijderenEn natuurlijk weer mooie foto's!
BeantwoordenVerwijderen