donderdag 24 juli 2014

Auf Schritt und Tritt

Half acht gaat de wekker. Ik tik twee keer op “Snooze” en dan, getsie, er toch maar uit. Orden mijn spul en sla in het restaurant van het hotel een flink ontbijt in. Vet, met omelet, maar wel lekker. Kwart voor negen zit ik in de fiets. Het is druk in de stad. Goed uitkijken en laveren tussen de vele auto’s en verkeerslichten. De eerste kilometers blijft er veel verkeer, maar het daalt. En dan is bijna niets echt erg.

Na een kilometer of vijf verlaat ik de hoofdweg om op een haast verlaten landweg stil te staan voor ouderwetse spoorbomen zonder knipperlicht.  Ik heb het idee dat er iets mis is want na drie minuten wachten is er nog geen trein te zien of te horen. In m’n spiegel zie ik hoe de chauffeur van de vrachtauto in alle rust afwacht wat er gebeuren gaat. Dat haalt de indruk weg dat er iets kapot zou zijn. Na vier minuten rammelt de lokale trein langs.
Hup, rechts af en gestaag rollen de eerste kilometers onder mijn banden door. Het is vals plat omhoog en dan weer vals plat naar beneden. Goed te doen, vooral naar beneden. Het blijft altijd weer gek hoe je gezichtsvermogen je kan bedriegen “Ah, daar eindelijk naar beneden”, en dan is het alleen maar iets minder vals plat omhoog.

Na vijftien kilometer rijd ik opeens een bos in. Wow… zo mooi hoe het licht met de bladeren van het eikenbos speelt. Ik stop abrupt en word overvallen door de mooiste stilte die Duitsland me tot nu toe geboden heeft. Een merel zingt in de bomen “am Goocher berg” en verder is het stil. Ik blijf 5 minuten staan. Dan verbreekt een tractor de magie en laat ik me langzaam verder afdalen.




De weg volgt lege landbouwwegen. Asfalt, niet best onderhouden, maar behalve fietsers kom je geen verkeer tegen. Elke bocht geeft weer een ander aanzicht. Soms door het bos, soms langs akkerbouw (wortelen, sierasperges, buxusboompjes, aardappelen, kool en hagen mais) soms worden wat slordige hoopjes huisjes aangedaan. De lucht is weer strak blauw; het is weer warm in de fiets, maar met wat extra water zo nu en dan verloopt de reis best aardig. Zelfs als het vals plat klimmen wordt en ik terug moet schakelen naar het kleinste blad. Heel wat meters worden met 7 of 8 kilometer per uur afgelegd. Ik weet altijd dat het klimmen is als het opvalt wat er allemaal in de berm groeit. Je focus wordt sterk door je snelheid gestuurd.




Traag fiets ik omhoog op het ritme van “de kop van de kat is jarig”. Wat de diepere betekenis van juist dit liedje is weet ik niet. In IJsland (2008) kwam het staartje ook vaak uit het ziekenhuis als ik de berg aanviel en versloeg. De cadans is wel lekker en de K stampt je lekker over het dooie punt heen. Zal eens aan Peter vragen of ovale tandwielen ook andere liedjes oplevert.

Na 38 kilometer – even voor half twaalf – besluit ik om Xanten in te rijden. Ik wil een pauze, wat drinken en lippenbalsem met bescherming tegen de zon. Gister is mijn onderlip verbrand. Niet dat het echt pijnlijk is, maar hij is dik en de huid voelt schraal.



De waterzak (2 liter) is al zo goed als leeg en mijn shirt kun je aan de achterkant letterlijk uitwringen (ook 2 liter?). Ik schrik ervan. Het voelt even of er ergens een gat in mijn rug zit. Wat ik opdrink, rolt er direct weer uit.
Op het terras bestel ik een gewoon glas water en een cappuccino. Daarna bestel ik een alcoholvrij biertje. Ik weet niet of dat verstandig was. Ik krijg een halve liter erg koud heerlijk vocht. Maar het gekke is; het lest mijn dorst niet en ook heb ik niet de indruk dat mijn lijf afkoelt. Ik maak me toch even wat zorgen (zonnesteek?) en besluit om maar wat extra tijd in de schaduw door te brengen. De lippenbalsem vind ik om de hoek, de werking is weldadig en ik berg het kleinood op op een plekje waar ik snel bij kan.

Om één uur fiets ik Xanten weer uit om de pont te zoeken die me de Rijn overzet. Ik vraag aan een medewerkster op het terras aan de rivier waar ik mijn fiets moet opstellen voor de pont. “Maar meneer” zegt ze in vloeiend Duits, “De pont gaat alleen op maandag, woensdag en vrijdag”. De logica ontgaat me, maar het is niet anders. Ik zoom het super kleine schermpje van de Garmin uit en zie dat als ik aan deze kant van de rivier blijf ik na 10 kilometer een brug kan pakken. Van daaruit is de koers weer beschikbaar. Ik vraag – in minder vloeiend Duits – of ik langs de winterdijk kan blijven fietsen. Ja, dat kan. Gewoon naar de televisietoren fietsen, dan komt het goed.





De dijk lijkt op het landschap van de afgelopen twee dagen. Alleen wat slordiger. Helaas zijn de vee roosters vervangen door hekken die open en dicht moeten. In totaal mag ik een keer of zeven, acht de fiets uit. Ook fiets ik langs de restanten van een oude brug, die ooit heel lang en belangrijk moet zijn geweest. Ik stop even om te lezen wat ik zie. Het was ooit de langste spoorbrug van Duitsland met 107 pijlers. Op 10 maart 1945 werd de brug tot ontploffing gebracht door terugtrekkende Duitse soldaten om de opmars van de geallieerde troepen te vertragen.

Om tien voor twee rijd ik over een nieuwe brug Wezel binnen. Een stad met 60.000 inwoners. Ik rijd alleen door de buitenwijken. De burgemeester is een vrouw: Ulrike Westkamp van de SPD.

In de lucht zijn gelukkig wat wolken gaan drijven. En het is dan nog wel warm, maar minder heet dan gister of eergister. Het fietspad volgt deels een provinciale weg en deels gaat hij door bos over landbouwwegen. Het is nu even vlak. Mijn snelheid ligt op een 27, 28 per uur. Harder hoeft voor mij niet.

De grootste verassing komt even na het stadje Dorsten. Ik rijd stijl (echt stijl) de dijk op van de Lippe en bots zo goed als tegen drie Mango’s aan. Daar staan opeens vier velomobilisten midden op een klein dijkje in Duitsland te keuvelen over hoe leuk fietsen is. Ze zijn wat minder puriteins dan de meeste Nederlanders. De Alleweder heeft allang een elektromotor (hij rijd nu 42, zonder inspanning)  en de Mango heeft een tussenmotor gehad. Hij deed het wel, maar hij liep niet lekker. Daarom is de motor weer verwijderd. Hoe de heren heten weet ik niet. Ze komen uit Gladbach. Ik kan met niet voorstellen dat ze onbekend in ons land. Giessen ligt bij ze “in de buurt”.




Ik zou vandaag naar Senden rijden. Dat ligt een klein stukje onder Munster. Vlak voor Haltern an See kleurt de lucht roetzwart. Een heus onweer breekt los. Ik schuil een half uur onder een viaduct en overweeg om daar mijn tent op te slaan. Via internet boek ik (boek nu; nog slechts een kamer beschikbaar) een hotel in het oude centrum. 



Als de bui iets minder heftig is en de regendruppels geen bellen meer uit de plassen slaan fiets ik de laatste vijfhonderd meter naar het hotel. Een kok ziet me als ik de parkeerplaats op rijd. Hij heeft de sleutels van de garage als in zijn hand. Mijn fiets staat droog en ik probeer vanavond de warmte wat uit mijn lijf te krijgen.

3 opmerkingen:

  1. Behouden rit van Klaas-Jan en Rensina..de 1500 km rit...

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Mooi verhaal! En dat liedje in je hoofd voor een stabiel hoog ritme: zo herkenbaar!

    BeantwoordenVerwijderen